
1197, van 3 jaren. — E dwards Glan. , T. 360,
fig, 2. — Tippet GrSbe, lath. , ity». V , 3 , pk
083, een jonge van één j'aar. — Meijer , Vogel
DeutschL V , 1 , heft 4 , T. 3 , een tweejarige,
#<?£/• naauwkeurig.
Woonplaats. Hier te lande menigvuldig; in het
voorjaar komen zij in groote menigte op de rivieren,
meren en plasfen, en vertrekken bij invallende vorst.
Vledfel. Visch , derzelver k u it , waterinfecten
en waterplanten.
Voortteling, Hier te lande; nestelt in de biezen
en in bet riet, tusfchen eenige vast overeind (taande
bloeiftengelen van de Lischdodde (Typha'); zij legt
vier vuilwitte eijeren; broeitijd 3 weken.
Eigenfchappen. Schuw, duikt zeer fhel en maakt
een hel geluid.
6. C. A uritus , Linn. Spec. 8. De geoorde
Duiker. Le petit GrSbe cornu, The eared Dobchik ,
The eared GrSbe. D e r O hren tau c h e r , Ge o h r -
t e r S t e i s s f u s s .
E dwards Nat. Hist. of Birdst Tom• I I , p. de zwem*
mende figuur, zeer naauwkeurig. T emminck, Manuel I I ,
725. Podiceps Auritus latham.
Kcnteeken. De bek aan zijn grondftuk en de randen
rood, voorts bruin, de iris en de kring van het
oog rood; de kop , de korte kuif aan het achterhoofd
en de korte kraag zwart ; achter de oogen
ftaat een bosje lange lichtgele en donkerrosfe draad-
vormige vederen, die de openingen der ooren bedekken
en wanneer de vogel in ru^t is , langs den
hals hangen, doch, als hij zich beweegt, opwaarts
rijzen; de hals, de zijden van de borst en het bovenlijf
zwart; de zijden en de dijen donkerbruin,
^wartachtig gefchaduwd; het onderlijf wi t ; de pooien
ten buitenwaarts donkergraauw , binnenwaarts groenachtig
graauw ; lengte 11— 12 , vlugt 16 duimen.
De ouden man en wijf.
Woonplaats. Hier te lande zeldzaam , aan de moe-
rasfen , nimmer langs de zeekusten.
Voedjcl. Infecten en waterplanten.
Voortteling. Hier te lande nestelen, zij in het
riet, langs de rivieren en binnenwateren; zij legt
2— 4 groenachtig witte eijeren.
Eigenfchappen. Zeer vaardig in het duiken, bij
gevaar is hij terftond onder water, en komt een
groot eind verder eerst weder boven.
7. C. CoRNUTUS, Linn. Spec. 19. De gehoornde
Duiker. Le petit GrSbe cornu, le GrSbe
d’Esclavonie. The horned GrSbe or Dobchik. G e .
h ö r n t e r S t e i s s f u g s .
B uffon, IX, 135, f l . 4° 4 > fig' 2- E dwards Nat. Hist.
of Birds, III, 145 , niet zeer naauwkeurig. T emminck,
Manuel I I , 721.
Kenteeken. Het grondftuk van den bek en de
kale ftreek die tot de oogen loopt rozenkleur; het
overige zwart met eene roode punt; [de iris geel;
de kring om het oog rood; de kop bezet met lange
zwarte groenglanzige vederen, welke zich als een
kraag vertoonen; op de zijden achter de oogen ftaat
een bosje rosfe vederen, die zich achterwaarts trekken
en als twee hoornen uitmaken; hals en borst
licht ros-glanzig; de buik en het achterlijf wit; de
nek en het bovenlijf zwartachtig; de flagpennen van
den tweeden rang wi t ; de pooten aan de buitenzijde
zwart, binnenwaarts grijs; lengte 13 , vlugt 17
duimen. De ouden man en wijf.
De jongen beneden en tot één jaar z ijn , volgens
O 4 den