
Voedfel. Water - infecten en wormen*
Voortteling. Hier te lande, nestelt aan de oevérs
in het gras en het riet, ook aan het (trand in heC
bloote zand, zij legt 3— 5 geelachtige fijn geftreepte
eijeren, die‘ zij in 14 dagen uitbroeit.
Eigenfchappen. Zeer fchuw; loopende wipt hij
aanhoudend met den Haart, bij dag verfchuilt hij
zich in kleine gaten aan de oevers, en komt eerst
na zonne - ondergang ten voorfchijn.
9 . C. M o r i n e l l u s , Linn. Spec, 5 . De Mor-
nel. L c Pluvier guignard. The Dottrel. D e r
M o r nel.
Buffon, IX , 12, pi. 832, een man in het voorjaar. T ém-
minck, Manuel I I , 537.
Kenteeken. De bek zwart, de iris bruin, de kop
van voren wit met zwart gefpikkeld, de fchedel en
het achterhoofd donker aschgraauw, van den bek
loopt over de oogen eene breede geelachtige witte
fireep, die achterwaarts aan den nek zich vereenigt;
de borst en de zijden ros, op de borst en het midden
van den buik w i t ; de rug en het bovenlijf
zwartachtig met een’ groenen glans, alle de vederen
geelachtig ros gezoomd; de Haart graauw, de pennen
wit getipt, de pooten groenachtig graauw.
Lengte 8 | , vlugt 16 duimen. De vogel in volkomen
mntervcderen.
Woonplaats. Komt alleen bij zijn’ doortogt toevallig
hier te lande , onthoudende zich aan modderige
plaatfen.
Voedfel. Infecten, voormen èn Hakken.
Voortteling. Gefchiedt lil het noorden van Rusland
en in Siberië.
Eigenfchappen, Is. niet fchuw 5 maar nieuwsgierig
Hg eh dotil, zoo dat hij bij toortslicht gemakkelijk
kan gevangen Worden*
3. C . P l u v i a l i s , Linn. Spec. 7. De GoucH
Plevier. Le Pluvier d‘ore\ Thé golden or green
Plover. D e r g o l d . R e g e n p f e i f e r .
NozEMANj I I I , 249, M et F, B uffon, ÏX , 8, pl. 904»
-FRiscH , T. 246. T emminck , Manuel II , 535*
Kenteekefi. De bek zwartachtig, de iris bruin, dé
kop van voren én aan de zijden langs den bek
Vu ilw it, mét graauwgete bruine Vlekjes; de fchedel *
het achterhoofd', de rug én vleugelen donker roet-
kleurig met goudgele vlekken ; de hals en dé Jaorst
graauw , bruin en geélachtig gevlekt j de k eel, de
borst en buik wit 5 de fiagpehnen zwart mét witte
tipjes, de pootert denker aschgraauw; lengte 10J *
Vlugt aa duimen-. De vogel in m fit er vederen.
De vogel verfchilt naar de tijden vah hét ruijen 4
en is dan, volgens den Heer temminck, de C. apri*
carius , l i n n . Spec. 6. Le Pluvier d? oré d gorgè
'noi're Van b u f f o n , IX , 1 1 . E d w A r d s * Nat. Histt
o f Birds, Hl. T. 140*
Woonplaats-. Hier te lande zeer overvloedig bij
zijn doortrekken omfireeks April en Septembet tot
het begin van December in groote fcharen, onthoudende
zich op vochtige gronden*
Voedfeh Wotmen, infecten én derzelvef maskers*
Voortteling'. Gefchiedt in hét noorden. Zij legt
3— 5 zeer puntige olijfgroene zwart gevlekte eijeren.
Eigenfchappen-. Is zeer fchuw, vliegt en loopt
fn el, en laat zich vliegend en zittend door een pie*
pend geluld hooren»
4. C. Ö e d i c Ne m ü s , Linn. Spec. 10. De Griel*
de Doornlluiper * de Landwulp. Le grand Pluvier
V oU