lig, door dorm of flrengen winter, als Trekvogel, uit
de Noordpoollanden.
Voedfel. Zee- infecten , kleine krabbetjes, kreeft»
jes en andere fchulpdieren.
Voortteling. In de kloven der rotfen digt aan
zee. Zij legt twee witte blaauwachtige eijeren.
Broeit niet hier te lande.
Eigenfc happen. Vliegt fn e l, doch niet hoog.
LXX. ON YVEÊRS VO G E L ' ( P R O C E L L J •
R I J .)
Gejlachts-kenteeken. De bek ongetand, zijdelings
een weinig zamengedrukt; de kaken even lang, de
bovende met eene kromme, de onderde met een za-
mengedrukte gootswijze punt, de neusgaten maken
een’ geknotten cylinder uit, leggende op het grondduk
van den bek, de pooten zijn gevliesd en hebben in
de plaats van den achtervinger flechts een’ nagel.
i . P. P e l a g ic a , Linn, Spec. i . De Storm»
zwaluw, de gewone Onweêrsvogel, St. Pieters-vo-
gel, Petrel. L'Oifeau de tentpSte. The Stormy Petrel.
K 1 e i n f t e r S t u rm v o g e l .
Nozeman, I I I , 245, twee naauwkeurige afbeeldingen. Buf-
fon, X , 1Ö4. De afbeelding pl. 23 en de pl. enl. 993,
beboeren niet tot deze foort, zoo als ook de Heer tem-
minck te regt aanmerkt. Edwards N a t . M is t. o f B i r d s ,
T. p. 90. T emminck, Ma». I I , 810.
Kenteeken. De bek zwart; de iris bruin; de kop,
het bovenlijf, de vleugelen en daart vaalzwart; de
borst en het onderlijf roetkleurig; de fchouderen en
flagpennen van den tweeden rang wit getipt; de dag»
pennen en de ftaart zwart; op de fluit eene witte
dwarsdwarsflreep;
de pooten zwart; lengte 5Ï> vlugt 13
duimen. Man en wijfje.
De jongen zijn niet zoo donker van kleur, maar
gelijken voor het overige de ouden.
Woonplaats. Op z e e , komt toevallig hier te lande,
maar dit gefchiedt zeer zeldzaam.
Voedfel. Zee-infecten en wormen, welke door de
golven opgevoerd worden, en dood aas, hetwelk aan
de oppervlakte des waters drijft.
Voortteling. Onder de Noordpool op de rotfen.
Niet hier te lande.
Eigenfchappen. Vliegen beflendig flechts even boven
de oppervlakte der z e e , zoodat de pooten veeltijds
in het water hangen ; by dag zijn zij Uil ,
maar ’s avonds en ’ s nachts maken zij een fterk geluid.
s ï P. G l a c i a l i s , Linn. Spec. 3. De grijze
Onweêrsvogel. Le Petrel fulmar, Petrel de li le
de St. Kilda. The Fulmar Petrel.
Buffon, X , 162, pl. 59. T emminck, Manuel I I , 802.
Kenteeken. De bek geel; de neusgaten oranje;
de k op , hals, en het onderlijf wi t; de rug, fchou-
ders en de dekvederen der vleugelen blaauwachtig
grijs; de flagpennen bruingrijs; de fluit en de flaart
wit , de laatfte flerk afgerond in de gedaante van
een’ kegel; de pooten geel. Lengte 16 duimen.
Man en wijf zomers gefchoten.
Woonplaats. In zee, op het drijfijs en op de rotfen
, komt niet aan land, dan om te broeijen, o f
wanneer hij door rtorm daar heen gedreven wordt.
Komt flechts zeer toevallig hier te lande op onze
kusten,
Voed