
le boomen. Zij legt 4— 6 ovale groenaclitige bruin-
gevlekte eijeren; broeitijd 14 dagen.
Eigenfchappen. Schuw, vreesachtig, levendig,
zij hebben llerk gevoel van de veranderingen, die
in den atmospheer voorvallen, en kondigen dit door
een foort van gekakel aan.
5. C. G l a n d a r i u s , Linn. tS'pee. 7. De Vlaam-
fclie Ga a i, Spaanfche Aakfter, Scharrelaar, Mark
o lf, Meerkol, Eikel Aak lier. Le Geai. The Jay*
D e r Ho l z h e b e r .
Nozeman, I , i. Botfon, I I I , 146, pl. 481. L e vail-
l an t , Oifeatix de Paradis , I , ^>.119, pl. 40, en eene
witte verfcheidenheid ,'pl. 41. F risch , T. 55. T emminck,
Manuel 1 , 114.
Kenteelen. De bek zwart met zwarte borstel-
haartjes bezet; de kop dik, de kruif rondachtig; de
iris blaauw; het grootfle, deel van het lijf roodachtig
aschgraauw; de borst en rug meer koperkleurig;
op de vleugelen twee rijen blaauwe vedertjes over
dwars met zwart doorfneden, als ruitjes zich vertoornende;
de pooten bruinachtig; lengte 1 3 $ , vlugt
22 duimen.
Woonplaats. Hier te lande in de bosfehen en
grienden, nabij tuinen en noteboomen en plaatfen
waar kreupeleiken groeijen.
Voedfel. Eikels, noten, kerfen, erwten ; boo*
nen , infecten, wormen, haalt jonge vogeltjes uit de
nesten en flrikken om ze te verfünden.
Voortteling. Broeit hier te lande, nestelt op beuken
, eiken en ijpen; zij legt 5— 7 groenachtig
blaauwe met bruin geflipte eijeren; broeitijd 16 da-
Eigen•
gen.
. 191
Eigenfchappen. Gezigt en reuk fcherp, flim,
voorzigtig , onrustig , zwaar van vlugt.
6. C a r y o c a t a c t e s , Linn. Spec. 10. De No.
tenkraker. Le Casfe mix. The Nutcraker. D e r
Tanne n h e b e r #
Ngzéman, I , 7. Buffon, I I I , 158 , pl. 50. F rjsch, T,
56. T emminck, Manuel I , 117.
Kenteeken. De bek hoornkleurig; de iris bruin ;
al het gevederte roetkleurig of bruin, zonder eenige
vlek op den kruin van den kop, maar op den rug
met groote vlekken als droppels geteekend; het onderlijf
met veel wit gemengd , hetwelk in de lengte
over elke veêr loopt; de ftaartpennen met groote
witte tippen; lengte 12 , vlugt 23 duimen.
Woonplaats. Hier te lande, in bosfehen en heuvelachtige
ftreken.
Voedfel. Infecten, wormen , eikels, noten , het
zaad van dennen, fomtijds jonge vogelen en eijeren.
Voortteling. Broeit hier te lande; nestelt in holle
boomen; zij legt 5---- 6 vaal grijsbruin gevlekte
eijeren.
Eigenfchappen. Niet fchuw, zoodat men ze wel
van de takken, waarop zij gezeten z ijn , wegnemen
kan, fnel van vlu gt, levendig en vrolijk.
Aanmerkingen. Naar zijne gedaante en bek gelijkt
hij de raaf; naar zijne lange , wormvormige ,
tweepuntige tong, met welke hij de infecten opzoekt
, den fpecht. Ook heeft hij dit bijzondere, dat
hij even als deze, met zijnen fterken bek in de holle
boomen boort, en de noten in de reten der boomen
vastklemt, om ze met den bek open te hakken.