
LXXXV. DE NIMM ERZA T of C O U R L Y ,
(T A N T J L V S .j
Ge/lachts • Kenteeken. De bek lang, elsvormig
een weinig fpilrond en eenigermate boogswijze omgebogen
; het aangezigt achter de oogen naakt; de
tong kort en breed; aan de keel een naakte zak,
de neusgaten ovaal; de vier vingers zijn bij derzel-
ver eerde geleding door een vlies met elkander
verbonden.
i . T . F alcinellus , Linn. Spec. 2. De Nim-
merzat. Le Courly er Italië. The Bay and Glossy
Ibis. D e r S i c h e l f c h n a b l i g e r Nimme r fa t.
Buffon, V I I I , 379, pl. 819. T emminck, Manuel I I , 598,
Ibis faliiaellus.
Kenteeken. De bek groenachtig zwart, aan de
punt bruin; de iris bruin; om de oogen eene kale
groene vlek met een’ grijsachtigen band omringd;
de kop donkerbruin ; de hals , de borst, de boven®
rug en het onderlijf lichtbruin; de onderrug, de
dekvederen en llagpennen, de fluit en Haart donkergroen
met een’ geel purperen weêrfchijn; de poo-
ten groenachtig bruin. Lengte 22 vlugt 34 duimen.
De ouden.
; De jongen voor hun 3de jaar zijn, volgens den Fleer
temminck, de T. yiridis- linn ..Spec, 8.
Woonplaats. Aan de Z'varte- en Kaspifche Zeeën,
komt Hechts bij toeval hier te lande.
Voedfel. lnfecten , wormen , zoetwater en rivier-
ilakken.
Voortteling. Onbekend.
Eigenfe happen- Zij houden zich fcharenwijze op
aan
aan de rivieren en meren, doch in den broeitijd leven
zij bij paren afgezonderd.
LXXXVI. DE SN E P , CSCOLOPAX.')
Gejlachts * Kenteeken. De bek een weinig rolrond
, Homp en langer dan de k o p ; de neusgaten
ftreeps wijze , het aangezigt bevederd , de pooten met
4 vingeren, van welke de achterfte vier geledingen
heeft.
1. S. A r q u a t a ; Linn. Spec. 3. De gemeene,
de graauwe Wulp , de Schrije. Le Courlis. The
Cotnmon Curlew. D ie D o p p e l f c h n e p f e .
Nozeman, I I , 109. Buffon, V I I I , 371, pl. 818. T em-
minck, Ma nu el I I 9 603® IS u me mus f arquatw L atham.
Kenteeken. De bek boogswijze gekromd; de bovenkaak
donkerbruin ; de onderkaak vleeschkleurig ;
de iris bruin; rondom de oogen een grijze kring;
de grondkleur van geheel den vogel is licht asch-
guauw, over den hals en borst zijn langwerpige
bruine en rosachtige vlekken verfpreid; de fchoude.
ren en de rug zwart; de vederen rosachtig gezoomd;
het onderlijf wi t , met langwerpige bruine vlekken;
de Haart lichtgrijs, overdwars bruin geflreept; de
pooten donkergraauw; lengte 2 , vlugt 3J voeten.
Woonplaats. Hier te lande aan de monden der
rivieren en op vele plaatfen langs de Hranden, voor-
maals veel op het toen nog onbedijkte Koegras, nog
veel op Wieringen en in de rietgorzen op den Bies-
bosch. Kómen in het voorjaar en vertrekken in
den herfst.
Voedfel. Slakken, wormen , fchulpdieren , kik-
vori'chcn, infecten, koren, gras en dergel.
S 3 Voort1