
bopper Warbkr. D e r He u s c h r e c k e n Sang
e r .
Buffon, V I , 57, pl. 581, ƒ. 3 , eene reer naauwke«r5ge
afbeelding, onder de naam van Fauvctte tachetée, doch
de befchrjjving behoort niet tot deze vogel. T emminck»
Manuel 1, 184. Becfin locus lelie.
Kenteeken. Het bovenlijf olijfkleurig , bruin ge-
fchaduvvd, met ovale donkerbruine vlekjes, die op
het midden van elke veder geplaatst zijn; de keel,
de hals van voren en het midden van den buik
w i t ; onder de keel is een kring van ovale donkerbruine
ftipjes; de onderlte dekvederen van den
Haart rosachtig geel met bruine vlekjes; de Haart
lang; lengte 5 duimen. Het mannetje.
Woonplaats. In Oostenrijk , Hongarije, Italië,
enz. zeldzaam in Nederland. Houdt zich op aan
de kanten der rivieren. ,
Voedfel. Slakjes, juffertjes, muggen en andere
kleine infecten.
Voortteling. Nestelt in het rie t, doch broeit
niet hier te lande.
Eigenfchappen. Ons onbekend.
Volgens den Heer t em m in c k behoort de m o t a -
c i l l a noeyia , l in n . Spec. 64 , niet tot deze foort,
hoezeer de naauwkeurige afbeelding van bu f fo n ,
pl. 5 8 1 , fig. 3 , daarbij aangehaald is.
25. S y l v ia Hortenfis. B e c h s t e in . De Braam*
flüiper. L a petite Fauvette.
D ie grat ie Gr a s natie k e,
N o z e m a n , T. I I , p. 139. B u f f o n , V I , 36, pl. 579, f. 2.
T emminck Manuel 1 , 206. Becfin fauvette.
è$kfomd; de onderkaak geelachtig; de iris bruin;
om het oog wi t ; het geheele bovenlijf grijsbruin ,
olijfkleurig doorvloeid; de keel witachtig; aan de
zijden van den onderhals eene bruingraauwe v le k ;
de borst en de zijden rosachtig; de buik wi t ; de
onder He dekvederen van den Haart rosachtig grijs;
lengte 5^, vlugt 8 duimen. Het mannetje.
Woonplaats. Aan de randen der bosfehen , en
in Hruiken. Menigvuldig hier te lande.
Voedfel. Infecten en derzelver maskers, bramen ,
jenever-, vlier* en andere besfen.
Voortteling. Broeit hier te lande in de braatnHrui-
ken en de heggen; zij legt 5—5 witachtige, groen
en grijsachtig gelprikkelde eijeren, welke door beiden
in 14 dagen uitgebroeid worden*
Eigenfchappen. Levendig en vrolijk van aard ,
zingt tot laat in den avond, en kan even ligt ais
de nachtegaal tam gemaakt worden.
De naam van m o t a c il l a hortensiS l in n . Spec*
ê a , en de aldaar vermelde aanhalingen, behooren *
Volgens den Heer t em m in c k , uit de naamlijsten ge*
Wischt te worden*
èd . S y l v ia Sibilatrix. The wood Wreïh B e CH*
s t e in .
D e r g run en Sanger*
Bechstein, ftalurgefck. Viiitschl. ï l t , p. 561*. NauMANn ^
B'ög. Nachtr. pi. 5 i f , 12. ten mannetjes T emminck ^
Manuel 1 3 223*
Kentceken. Op het voorhoofd en vah den Wortel
des beks loopt een breede gele flheep Over de oogéö $
tot op de ïiapen; de zijden van den kop; de keel»
de hals van voren, aan het gewricht der vleugelen
B b ê