
De Heer temminck merkt aan, dat het wijfje en
de jonge mannetjes van deze en de volgende foort
zeer moeijelijk zijn te onderfcheiden, dat men evenwel
niet kan dwalen, wanneer men acht geeft op
de gefialte en vooral op de gedaante van den fpie-
gel op de vleugelen , welke bij de jonge en de wijfjes
van deze foort eenkleurig z ijn , daar hij overdwars
graauw geflreept is bij de wijfjes, en zwartachtig
bij de jonge mannetjes van de volgende foort.
Het oude mannetje i s , volgens denzelven, de
M . merganfer, linn. Spec. a. De dubbelde Zaag.
bek van nozeman , Tom. IV , pag. 325. De Har*
h van buffon, I X , ' 158, pl. 951. Fr isch , T.
190, alle zeer naauwkeurig.
Het wijfje en de jongen , de M . Castor, linn.
Spec. 2, var. p. L e Harle femelle van buffon, IX,.
ï 58, pl. 953, zeer naauwkeurig. F r is ch , T. 191.
Woonplaats. Hier te lande komt hij als Trekvogel
, uit de landen onder de Noordpool, des winters
in menigte langs de kusten, ook bij flerke vorst
naar de binnenlandfche meren in grooten getale.
- Viedfel. Meest visch , ook amphibiën en waterplanten
, op de akkers komen zij op het korengewas
en de erwten.
Voortteling. Zij maken hun nest van dorre takken
tusfehen de aan het ilrand liggende (teenen,
ook wel in holle boomen, hier te lande, menigmaal
legt zij reeds in April 12— 14 witachtige eijeren.
Broeitijd 4 weken.
Eigenfchappen. Zwemmen fnel en leggen zoo
diep in het water, dat men het lijf bijna niet z ie t;
zij duiken fraai. Opmerkelijk is het, dat na den broeitijd,
en bij hun wegtrekken , de oude mannetjes
zamenfcholen , en de .wijfjes , met de jenge mannetjes
ook eene afzonderlijke fchool uitmaken.
2. M. Serrator, Linn. Spec. 3. De kleine
Duikergans, de Zaagbek , de langbekkige Duiker.
L e Ilarie huppé, tlarle a mant eau noir. The red-
breasted Merganfer. D e r l a n g f c h n a b l i g e r Sa-
g e r , der Me e r r a c h e n .
Nozeman, Tom. I I I, pag. 241, M. et F. Buffon IX,
162, 165, pl. 207. M.' E dwarbs Nat. Hist. of B ird s .ll,
95 5 t. 95, M. zeer naauwkeurig. T emminck, Manuel
I I , 884.
Kenteekcn. De bek en iris rood; de gekuifde kop
en het bovengedeelte van den hals donkergroen met
violetten weêrfchijn , een witte kraag om den hals;
de onderhals en de borst bruin rosachtig, zwart gevlekt;
de buik wi t; de iluit graauw gegolfd; het
bovenlijf zwart; op de vleugelen 5-— 6 witte vlekken
; de fpiegel wi t , tusfehen twee zwarte banden
ingelloten ; de pooten rood; lengte 21 duimen,
vlugt 2 voeten 7 duimen. De oude man.
Het jonge mannetje is de M. ferrator, linn.
Spec. 3 , var. a , de M. niger var. y.
Woonplaats. Komt uit de noorderlanden van Eu*
ropa des winters als Trekvogel zeer veel hier te
lande aan de zeekusten , fomtijds ook op onze binnenwateren.
Voedfel. V is ch , amphibiën en waterplanten.
Voortteling. Nestelt aan de waterkanten, onder
ftïuiken, broeit bij enkelde paren, waarfchijnlijk
hier te lande, zij legt 9— 13 witachtig graauwe eijeren
; broeitijd 26— 28 dagen.
Eigenfchappen. Zeer fchuw, zwemt en vliegt
fnel, maar niet hoog, buiten den paartijd leven zij in
inaatfehappij,
3. M. A lbellus , Linn. Spec. 5. De witte
Nonduiker, het Weeuwtje. Le petit Hark Huppé,
P 3 6U