
fecten en wormen uit te drijven; zomers zoekt hij
mieren en andere infecten in het gras.
Vwrtteling. Broeit hier te lande , bij afwisfeling
met het mannetje in holligheden der boomen; zij
tegt 3— 5 groenachtige witte eijeren, broeitijd 14
dagen.
Eigcnfchappen. Zeer v lu g , niet fchuw; hij on-
derfcheidt zich van de andere foorten, door zijn
geroep giek ! giek !
LX . DE BLA AUW - of GR AAUWSPECHT ,
([SITTA.)
Geflachtskenteeken. De bek priemvormig rondachtig,
regt uitgerekt, zeer gaaf; de bovenkaak iets
langer dan de onderfte, aan de punt zamengedrukt;
de tong vezelachtig aan den kant ingefneden; kort
aan de punt hoornachtig; de neusgaten dun met
haartjes bezet; wandelpooten (Pedes ambulatoriï).
i . S. E urop/ea , Linn. Spec. 1. De gemeene
ó f Europifche Graauwfpecht. L a Sitelle ou Tor-
chepot. The, Nuthhatch. D ie g eme in e Sp e c h t -
m e i f e.
Nozeman, Tom. V , pag. 431. Büf fon , V I , 303, pl. 623,
fig. 1. F risch, T. 39. T emminck, Manuel I , 407.
Kenteekcn. De bek blaauwachtig grijs; de iris
bruin; de kop , rug en vleugelen blaauwachtig asch-
graauw; van den hoek des beks loopt eene zwarte
Itreep over het oog zijdwaarts tot de opening van
het gehoor; de voorzijde van den hals, de borst en
het onderlijf rosachtig geel; de zijden en fchenkels
kaneelbruin; de zijdelingfche ftaartpennen zwart ; de
vier buiteulte met eene witte vlek, aschgraauw getipt,
tipt j de vier middelde geheel aschgraauw; lengte
5Ü, vlugt 9 duimen.
De Heer t e m m i n c k merkt aan , dat de vermeende
S. m i n o r , l i n n . 1 . <3. geene bijzondere foort,
maar een jarig jong i s , o f wel een vogel, die w a t
kleiner i s ; dat de S. C a r o l i n e n s i s , l i n n . i . 7 .
Sitelle è têle noire eene bijzondere foort i s , eigen
aan Zuid-Amerika.
Woonplaats. Hier te lande des zomers , in het
hooge geboomte, des winters in de nabijheid der.
huizen en in de tuinen.
Voedfel. Infecten, die zij uit de reten der basten
van de boomen zoeken, ook beuken - en hazenno-,
ten.
Voortteling. Hier te lande in gaten van boomen;
wanneer dit gat te groot i s , maken zij het met
leem of klei zoo veel kleiner , dat zij er maar eveu
door kunnen; zij legt 6— 7 grijsachtige met rosfe
vlekjes geteekende eijeren, en broeit die met het
mannetje gemeenfchappelijk in 14 dagen uit.
LXLI. DE IJ SVO G E L , QALCEDOd)
Gejlachtskenteeken. De bek driekantig , dik, regt,
lang; de tong vleesachtig, zeer kort, plat enfcherp;
fiappootcn (jpedes gresforii') bij de meesten.
1. A . Ispida , Linn. Spec. 3. De gemeene o f
Europifche Ijsvogel. Le Martin pêoheur. The
common Kingfisher. D e r g emei n e E i s v o g e l .
Nozeman,. Tom. III, p a g . 205. Buffon VIII, 45, pl. 77,
F r i s c h , T. 223. T emminck , Manuel I, 423.
Kenteekcn. De bek zwart, tot op de helft met
een dun huidje bedekt; de onderkaak aan hetgrond-
ituk rood of geelachtig bruin; uit de hoek van
den