
z$ 6 NAAMLIJST v an
•ondiepten naai- den kant van Texel en de andere eilanden
; bij een* florm uit den zuidwesten worden zij
landwaarts ingedreven.
Voedfel. Infecten, visch, en derzelver kuit.
Voortteling. Nestelen en broeijen hier te lande,
in de duinen en in de weilanden, digt aan zee en
aan de monden der rivieren; zij legt 3 olijfgroene
bruin gevlekte eijeren.
Eigenfchappen. Zwemmen niet; maar duiken naar
de visch, en eten die, gevangen zijnde, aan het
land o p , maken een heesch gefchreeuw, vooral
zeer fterk in den paartijd.
6. L . P a r a s it ic u s , Linn. Spec. 10. De Stront-
jager. Le Labbe a longue queue. The arctic Gull.
D e r S.t r u n tj a g e r ,
B uffon , IX , 295, pl. 762. Edwards Nat. Hlst. of fiirds,
I I I . 148, het oude mannetje. .Temminck, Manuel II, 796.
Lestris parafiticus,
Kenteeken. De bek naar den wortel blaauwach-
t ig , aan de punt zwart; de iris bruin; het'voor-
hoofd witachtig ; de kruin en het achterhoofd zwartachtig
bruin; de rug, de vleugelen en de Haartpen-
nen donker bruingraauw, hetwelk in zwartachtig
overgaat; aan de punt der flag- en ftaartpennen ,
van welke laatfte de twee lange zeer fmal uitloo-
pen; de keel , de hals , de borst, de buik en bgt
achterlijf zuiver wit; aan de zijden eenigermaten
graauw gegolfd; de pooten zwart; lengte 14— 1 5 ,
vlugt 26 duimen. De ouden der beide gejlachten,
in volkomen vederen.
In den middelbaren ouderdom i s , volgens den Heer
t e m m in c k , het mannetje zoo wel als het vtijfjey
de
* 5 7
de Labbe of Stercoraire van bÓffon , I X , 293 ,
pl, 991 ; en
De jongen bij het verlaten van het nest, de L .
crepidatus, linn. Spec. 20.
Woonplaats'. Komt Hechts toevallig hier te lande
en is er zeldzaam: ook ziet men er gewoonlijk niet
dan jongen.
Voedfel. Visch, wormen en infecten, inzonderheid
het zoogenaamd Kwalleboorje ('Helix Jetnthi-
na l in n . )
Voortteling. Nestelt op eenen moerasfigen grond
aan eenige verhevene plaats; zij legt 2 aschgraauwe ,
zwart gevlekte eijeren, van grootte als die der hoenderen;
broeit waarfchtinliik niet hier te lande.
Eigenfchappen. Zwemt zeer zeldzaam; door hare
uitnemende ligtheid, is zij tot onderduiken vol-
llrekt onbekwaam; wordende daarin nog te meer
verhinderd, door de lengte van hare ilagpennen
en llaartvederen, welke zoo aanmerkelijk veel lucht
bevatten ; zij fchlet uit de vlugt Hechts tot aan de
vleugelen in het water, en kan alzoo niets vangen
dan dat gene aan deszelfs oppervlakte drijft, hetwelk
tot hare voeding niet toereikend fchijnt; om
in hare behoefte te voorzien, bezigt zij een buitengewoon
middel, vervolgende namelijk andere meeuwen
en zee-zwaluwen; zoodra zij bemerkt, dat zij
eenen goeden maaltijd gedaan hebben ; deze reeds met
hem bekend, worden op haar’ aan blik bevreesd en
vlugten; dan, daar zij fneller vliegt dan deze,
jaagt zij ze zoolang en drijft ze heen en weder, tot
zij door angst en vrees gedreven , den pas doorge-
flikten visch uitfpuwen , welken zij dan , aleer hij op
den grond of in het water valt, weet op te fnappen
en alzoo haren honger bevredigt,
R. Eo