
Kent eek en. De bek zwartachtig; de kop zw ar t,
van achteren met lange fijne vederen, aan de tippen
opwaarts gebogen, als een kuif; de hals van voren
en de borst groenglanzig zwart ; de zijden van den
hals en het onderlijf w it; het bovenlijf donkergroen ,
met violetten weêrfchijn; de (taart aan den wortel
wi t , naar het einde zwart; de buhenfte (laarrpen.
nen geheel wi t; de pooten donkerrood; lengte 12
vlugt 26 duimen. In wintervederen.
Woonplaats. Hier te lande , zeer menigvuldig op
lage weilanden en moerasfige plaatfen, komen als
trekvogel in Februarij, en vertrekken in den herfst.
Voedfel. Infecten, wormen en dakjes.
Voortteling. Hier te lande in de weiden in het
gras ; zij legt 3---- 4, olijfkleurige zwartgevlekte eijeren,
die door het wijfje binnen 3 weken uitgebroeid
worden.
Eigenfchappen. Scherp van gezigt, fnel in het
Ioopen, en zijn altijd in kleine fcholen bij elkander.
3. T . Interpres, Linn. Spec. 4. De T o lk ,
de vlakkige Strandlooper» Le Tourne pier r e , le
Coulon chaud, le Coulon gris. The Turnjione or
Sea Dotterel. D e r S t e i n d r e h e r .
Nozeman , I I I , 341, de bovenfle afbeelding, een éénjarige.
Buffon IX , 47 , pl. 856 , een oude , naauwkeurig, en pt.
340 en 857, 'éénjarige». T emminck, Manuel I I , 553>
Strepfilas collaris.
Kenteeken. De bek zwart, een weinig opwaarts
gebogen; de iris zw ar t; de fehedel rosachtig wit
met zwarte ((reepjes over het voorhoofd gaat een
zwart ((reepje naar het oog, van daar naar den bek,
hetwelk zich vervolgens verbreedende, eenr kraag om
den hals vormt en langs de zijden van den hals tot opde.
NEDERLANDSCHE DIEREN. £91
de borst nederdaalt; de keel, het midden van den
hals , van de borst en het onderlijf wit; de rug,
de fchouderen en de dekvederen der vleugelen kas»
tanjebruin met zwarte vlekken; op de (luit een
breede bruine band ; de (laart zwartachtig, de bui-
tende pen wi t ; de pooten geelachtig oranje; lengte
vlugt 15 duimen. De oude man.
De jongen van het jaar z ijn , volgens den Heer
t em m in c k , d e T . interpres Morinella, l in n . Spec.
4 , var. (3. De vlekkige Strandlooper van n o z e »
Ri a n , Tom. I I I , pag. 291. De jongé van het jaar,
de Coulon chaud de Cayenne en de Coulon chaud
gris van bu f fo n , V I I I , 49 , pi. 340 en 857. Twee
jongen van he,t ja ar .
Woonplaats. Komt als trekvogel langs de zeekusten
en over de duinen hier te lande.
' Voedfel. Torren , wormen , (lakken , die onder
.de (leenen langs het zeeftrand huisvesten. "
Voortteling. In het Noorden, waarfcbijnlijkbroei-
jen weinige paren ook wel in de duinvalleijen hier
te lande; zij legt 3— 4 graauw olijfgroene zwart-
aphtig gevlekte eijeren.
Eigenfchappen. Loopt zeer vlug, zijn (lerk in
den bek, zoodat zij (leenen van drie ponden, langs
de (iranden liggende, met veel behendigheid en kracht
omwentelen, om er de wormen of (lakken van onder
weg te halen, waarvan de Franfche, Engelfche
en Hoogduitfche haam afkomftig is.
4 * *1 • H y p e r b o r e a , Linn. Spec. 9 . De Sibe-
rifche Strandlooper. Le Phalarope cendró ou de Si*
bene. The Coot -footed Tringa. D e r R o t h h a 1 fi-
g e r W a s f e r t r e t e r.
; pl* een man, niet zeer naauïvkeur
% tig