VlortteUngi Broeit hier te lande, in de holte
meest van ijpenboomen, waarvan de toegang een
klein gat in de fchors is , het nest is op dreldtoffeii
aangelegd. Zij legt 4— 5 groenachtige donkergraauw
gevlekte eijeren.
Eigenfchappen. Goedaardig; wanneer hij fchrikr,
rigt hij kuif op , loopt fnel met hangende vleugelen ,
vliegt zacht zonder geruisch.
LX V . H E T BO OM K RU IPERTJE , CCER.
THIA.)
Gejlachtskenteeken. De bek boogswijze krom,
dun, eenigzins driekantig en fcberp; de tong puntig.
Wandelpooten species ambulatoriï).
i* C . Familiaris , Linn. Spec. 1. Het gewoon
o f Europisch Boomkruipertje. Le Grimpereau. The
Crceper. D ie Bau t n k l e t t e . G eme i n e B a um-
1 a u f e r.
Nozeman, Tom. l , p d g , Z9. Buffon, XVII, 320, p l ,
€81, f i g . 1. F risch, T . 39, f ig . i en 2. T emminck,
M au u a l 1 , 410.
Kenteehen. De bovenkaak bruin; die van onde-
ren geelachtig; de iris bruin; de kop, de nek ter
wederzijden en de fchouderen wit, ros en zwartachtig
met puntige vlekjes als geffcippeld; boven de oogen
eene witte Hreep ; de keel, borst en buik wi t ; het
achterlijf rosachtig wi t ; de vleugelen donkerbruin ,
aan het einde witachtig geel gevlekt, op het midden
der vleugelen een rosachtige band ; de ftaartpennen
rosachtig graainv, puntig uitloopende; de pooten
grijs; lengte 5 , vlugt duimen.
Woonplaats. Hier te lande in alle jaargetijden
zeer gemeen, aan de Hammen der boomeu.
Voed-
Voedfel. Infecten, die zij in de reten van den bast
der boomen zoeken.
Voortteling. Hier te lande in de fpleten en gaten
der boomen , zij legt 6— 9 witte met bruine Hippen
geteekende eijeren, die zij in 14 dagen uitbroeit.
—
Eigenfchappen. Zachtaardig, niet fchtiw; bij het beklimmen
der boomen overtreft het de Spechten in vlugheid
en heeft dit bijzonder, dat het tot op de halve
hoogte des Bams gekomen zijnde, een’ zijfprong maakt,
door welken men het uit het oog verliest, doch
oogenblikkelijk, doet het zich door zijn geluid t s i ,
tsi hooren , en men ziet het foms twintig fchreden
ver tegen een* muur klauteren, maar een oogenbUk
daarna ziet men het weder aan den boom.
lilde ORDE. ANSERES , ZWEMVOGELEN,
LXVII. DE E E N D , {AN A S.}
Geflachts • kenteehen. De bek ftompachtig, met
een huidje gedekt; aan het grondftuk bultig, naar
het einde verbreed, de randen der kaken getand, de
tong vleeschachtig; zwempooten.
1. A. C yg n u s , Linn. Spec. 1. De wilde Zwaan.
Le Cygne Sauvage. The Whistling or Wild Swan.
E dwarbs Natural History of Birds III, 150, T. 15p. T emminck.,
Manuel I I , 828.
Kenteehen. De bek zwart; geen bult op de bovenkaak
; het geel was loopt van den bek opwaarts
en beilaat den omtrek der oogen ; de iris bruin, alle
de vederen zuiver w i t , uitgenomen eeuige aan
- den