
B uffon, IX , 361, pl. 985. F r i s c h , T. 155. T emminck,
Manuel I I , 820.
Kenteeken. De bek aan het gróndftuk en de punt
zwart; in het midden lichtrood; de iris bruin; kop
en bovenhals graauwbruin; de onderhals en het onderlijf
lichtgraauw; het geheele bovenlijf donker asch-
graauw; alle de vederen wit gezoomd; de fluit
donkerbruin; het achterlijf en de ftaart van onderen
wi t , aan de punt grijs; de pooten geelachtig rood;
Lengte 2J vlugt 4J voeten.
Woonplaats. Hier te lande trekt hij tweemaal
door, en is dan zeer menigvuldig.
Voed fel. Waterplanten, op het land kruiden en
inzonderheid de jonge rogge.
Vwrtteling. Nestelt in de moerasfen , op de het*
de; zij legt 9— 12 witte eijeren; broeit niet hier te
lande , maar onder de Noordpool.
Et genfchappen. Vliegen zeer hoog en zacht in
een driehoek, fijn van reuk en fcherp van gehoor ,
waakzaam en vreesachtig. Men wi l , dat het mannetje
bij de geboorte der jongen, en wanneer hij die
het eerst ziet eten, zijn genoegen te kennen g e e ft,
door den kop als met waardigheid te verheffen en
met de pooten te huppelen.
23. A . N yraca , Linn. Spec. 110. De bruine
Duiker-Eend. L a Sarcelle cPEgypte. The A fr i«
can Teal. D ie w e i s f a u g i g e En re.
Nozeman , Tom. I V , peg . 323, de éénjarige man, Buffon,
X , 120, pl. 1000, het mannetje zeer naaiFwkeurig, T emminck,
Manuel I I , 876.
Kenteeken. De bek donkerblaauw; de nagel
zwart; aan de onderkaak een witte vlek ; de iris wi t ;
de kop, hals, borst en zijden roodachtig ros; een
don-
NEDERLANDSCHË DIEREN. 227
donkerbruin kraagje om den hals; de buik en Vederen
onder den flaart wi t ; het bovenlijf en de vleugelen
donkerbruin meteen* violetten weêrfchijn; de fpiegel
wi t ; de ftaart en de pooten donkergraauw; Iengté
16 , vlugt 28 duimen.
Woonplaats. Komt alleen toevallig en in klein getal
hier te lande aan de zeeftranden en binnenwateren.
Voedfel. Infecten , kikvorfchen, garnalen, krabbetjes
en waterplanten*
Voortteling. Hier tè lande, in de biezen langs de
rivieren en moerasfen; zij legt 8— 10 witte eijeren.
Eigenfchappen. Onbekend.
L X VIII. DE ZA A G BEK, (MERGUS.') ''
Geflachtskenteeken. De bek getand, priemvormig,
rolrond, aan de punt haakvormig.
1. M. Mergansèr , Linn. Speó. 4. De dubbelde
Zaagbek , de Duikergans, de nonnetjes Duiker.
Le Iiarlc. The Goosander, or MePfaiiger•
D e r T a u c h e r G a n s , G a n f e n f a g e r .
Nozeman, T. IV, p. 345, zeer naauwkeurig. Buffon, IX,
158, pl. 951, zeer riaauwkeurig. F risch, T. 190. Temminck,
Manuel II, 881.
Kenteeken. De bek donkerrood; het midden der
bovenkaak en de nagel zwart; kop en bovenhals
donkergroen met een’ violetten glans; de keel w i t ;
de onderhals, borst, het onderlijf en de buitenfte
dekvederen der vleugelen w i t , geelachtig rozenkleu-
rig gefchaduwd; de fchoudervederen en de bovenrug
zwart; de groote dekvederen der vleugelen zwart
gezoomd; de onderrug en de dlaart graauw ; de pooten
vermilloenrood ; lengte 26— 28 duimen, vlugt 3
voeten a duimen. De zeer oude man•
P 2 He