
ren , welke okerkleurig en wit gezoomd zijn; het
bovenlijf geelachtig ros; de borst en het onderlijf
licht okergeel met langwerpige donkerbruine vlakken.
Lengte 13— 15 duimen vlugt 3 voeten.
Woonplaats. Hier te lande in boschrijke {treken
in oude eike holle boomen en vervallen gebouwen,
komt in Maart, vertrekt in September.
Voed fel. Inzonderheid waterratten, ook mollen ,
veldmuizen , mist en meikevers.
Voortteling. Broeit hier te lande, nestelt in de
boomen, maakt geen eigen nest, maar bedient zich
van dat van andere vogelen, inzonderheid van kraai-
jen en ekfters, maar ook wel van dat der duiven en
eekhorens; zij legt 4 of 5 rondachtige witte eijeren.
Eigenfchappen. Is zeer fchuw, doch kan tam
gemaakt en op de muizenjagt afgerigt worden.
2. S. Scops , linn. Spec. 5. Het Boomuiltje.
Le Scops ou petit Duc. The littlc Hom Owl. D ie
k l e in e Oh r e u l e .
Buffon, I , 281, pl. 436. Vaillant, Oiseaux deAfrique,
1 , 162, Temminck , Manuel 1 , 103.
Kenteeken. De bek zw a r t, d ik; de iris geel; de
horens beftaan uit verfebeïdene bruine wit getipte
en zwart gefpikkelde regtopBaande vedèrtjes-, o f
wel uit eene hoofdveder, die als een tuiltje zamen-
gefleld is en aebrer over gelegd kan worden; her bo-
venliif rosachtig aschgraanw, met zwarten bruin
golfachtig geflreept en gevlakt; het onderlijf van
dezelfde kleur maar lichter; de dwarsBrepen zijn in
de lengte doorfneden. Lengte 7 , vlugt 17 duimen.
Woonplaats. Zeer zeldzaam hier te lande; alleen
doortrekkende; in holle boomen en in rotfen.
Voedfel. Groote en kleine veldmuizen, fneikevers,
en avond- en nachtkapellen.
Voort-
Voortteling. Broeit niet hier te lande. Zij legt
4 witte rondachtige eijeren.
Eigenfchappen„ Men wi l , dat zij boven alle anderen
uilen, bijzonder op vogelen jagen.
3. S. Ny cte a , Linn. Spec. 6. De fneeuwuil.
L a chouette. The Harfang. The Snowy Owl. D i e
S c h n e e eule.
Nozeman , Tom. IV, pag. 393. Buffon I , 308, plt 458.
V aillant, Oiseaux d'Afrique. I , 174, pl. 45, een oud
mannetje. V iellot, Oiseaux d'Amerique, I , 46, pl. 18 „
een jonge.
Kenteeken. De feek zwart, genoegzaam bedekt
met haar aan het grondftuk; de kop klein; de iris
oranjegeel. Het gevederte fneeuwwit, meer o f minder
met bruine vlekken o f dwarsBreepen gemengd.
Hoe jonger de vogel i s , des te meer vlekken en
ftrepen zijn er aanwezig; de zeer ouden zijn geheel
w it; de Baart afgerond; de pooten tot aan de nagels
met wollige vederen begroeid; lengte a voeten
, vlugt 5 voeten.
Woonplaats. Onder de Noordpool; komt zeer
zelden en alleen bij toeval hier te lande.
Voedjel. Hazen, ratten, muizen, fneeuw, berk-
hoenderen en ander gevogelte.
Voortteling. Nestelt op de BeüBe rotfen en in
de pijnboomen onder de bevrozen luchtBreek; zij
legt twee witte, of wel witte zwartgevlekte eijeren.
Eigenfchappen. Vliegt fnel met geruiseb, en valt
even als een valk fnel en loodregt op haren b u it,
huilt verfchrikkdijk, en kan niet gemakkelijk tam
gemaakt worden , weigerende in den gevangen Baat
alle voedfel.