
23. (3. Le Vanneau gris van b l f fo n » V I II, 409 ,
PL 8 5 4 » zeer naauwkeurig ; en
De vogel in het voorjaar of in den paartijd, de
T. Helvetica , l in n . Spec. 12. Le Vanneaii juisfe
van BUFFON, V III, 404, pl. 853, zeer naauwkeu-
tig.
Wlonplaats. Komt flechts zeer toevallig hier te
lande.
Voedfel. Wormen en de wortelen van het water-
beemdgras. (J?oa aquatica.')
Foor tiding, Gefchiedt onder de Noordpool.
Eigenfchappen. Zij vliegen in groote lcholen,
en zitten weinig.
r i . T . C inerea , Linn. Spec. 2 5 , grisea ,
Spec. 41 , et c a n ü t u s Spec, 15. De aschgraauwe
Strandlooper. L a Maubeche grife , le Canut. The
grisled ash Colored and Knot Sandpiper. D e r
a s c h g r a u e S t r an d l a u f e r .
Buffon, V I I I , 338, pl. 366, zeer naauwkeurig. T emminck,
Manuel I I , 627.
Kenteeken. De belt groenachtig zwart; de iris
bruin ; de kop , de hals van voren en ter zijden ,
de borst en de zijden van het lijf wi t , met kleine
bruine (keepjes in de lengte, en overdwars met
bruingraauwe banden; de keel wi t ; de hals van
achteren, de fcbouders en de rug aschgraauw; de
dekvederen der vleugelen aschgraauw met wit ge*
zoomd; de buik, het achterlijf, de (luit en de boven
- dekvederen van den kaart wi t , de laatke met
zwart golfswijze gekreept; de kaartpennen aschgraauw
met witte randen; de pooten groenachtig
bruin; lengte 10 , vlugt 20 iduimen. Man en wijf
des winters.
De
De vogel in zijne zomervedercn en in den paartijd
is , volgens den Heer t em m in c k , de T. islandica ,
LiNN. Spec. 24; en
De jongen bij hunne eerjle ruijing in het voorja
a r , de T. navia, l in n . Spec. 40, en aujlralis,
LiNN. Spec, 39 ; de Maubechc tachcté van bu f fo n ,
V I I I , 337, pl. 365.
Woonplaats. Komt hier te lande als trekvogel in
het voorjaar en in den herfst, doch in grooter menigte
in het eerst dan in het laatstgemelde jaargetijde.
Voedfel. Wormen en water-infecten.
Voortteling. Gefchiedt in het noorden.
Eigenfchappen. Schuw en fnel van vlugt.
ia . T . M a r it im a , Linn. Spec. 36. De violette
Strandlooper. The Selninger Sandpiper.
Nozeman, V , 443. Brunnich, Orniih. boreale, p. 54,
N°. 182. L atham, Synops I I I , 1 , pl. 173, n. 15. T emminck,
Manuel I I , 619.
Kenteeken. De bek aan den wortel oranjekleurig,
het overige zwartachtig ; de iris bruin; de fchedei
zwartachtig aschgraauvv , aan de wangen , aan den
hals van voren en ter zijden iets lichter; het voorhoofd
witachtig; de keel, de omtrek der oogen dn
een vlekje tusfchen deze en den bek lichtgrijs; de
borstvederen grijs; de tippen witachtig gezoomd ;
de buik wi t; de zijden donker aschgraauw gevlekt;
de rug en de fchoudervederen graauwachtig violetkleurig
met een’ purperen weêrfchijn; de tippen de*
zer vederen licht en donker aschgraauw geboord;
de dekvederen der vleugelen zwartachtig, licht aschgraauw
gezoomd; 4 e kuit en de twee middelke kaart-
vederen zwart; de overige aschgraauw met witte
ram