
4. S. R usticola , Linn. Spec. 6, De Hout-
fhep, L a Becasfc. The Wood Cock. D ie Wa lt «
f c hne p f e .
Nozeman, I I I , 287. Buf fon , V III, 282, pl. 885. F risch,
T. 226, 227 en 230. ïem m in c k , Manuel I I , 673. E
Kenteeken. De bek graauw vleeschkleurig; de
iris bruin; de kop klein, fmal en hoog vandche-
del; van voren graauwgeel en rosachtig, met zwarte
vlekjes ; het bovenlijf rosgeel en aschgraauw ge-
fchakeerd en met groote verfpreide zwarte vlekken
geteekend ; de hals van voren , de borst en het onderlijf
geelachtig grijs met zwarte gegolfde dwars*
ftreepjes; de vleugelen ros; de buitenfte baarden
der flagpennen zwart; de flaartpennen aan de punten
van boven grijs en van onderen wit; de poo-
ten bleek; lengte 13 , vlugt 18 duimen.
Woonplaats. Hier te lande komt zij in Augustus
o f September, in het hooge hout en lager houtgewas,
inzonderheid nabij vochtige, broekige en
moerasfige flreken, en vertrekt in het voorjaar.
Voedfel. Meest wormen, Hakken*.en andere in-
fecten, die in de moerasfen gevonden worden.
Voortteling. Nestelt op den grond, meest bij
de ftammen van boomen ; zij legt 3— 4 ros grijze
donker gevlekte eijeren. Broeitijd 16 dagen;
Broeit niet hier te lande.
Eigenfchappen. Schuw, vliegt fnel, in het gaan
buigen de pooten achterwaarts , waardoor zij zich
verlagen en fchijnen als op den buik te kruipen.
5. S. G allinago , L inn. Spec. 7. De Warer-
fnep , de gemeene Snep , het Bokje. La Becasjine.
The Snipe. D ie H e e r fc h n e p fe ,
281
Nozèman , I I I , 233, niet zeer naauwkeurig, en p. 247,
de achterfte afbeelding, vrij goed. Buffon, V I I I , 299,
p l. 883. F risch, T. 229. T emminck, Manuel I I , 676.
Kenteeken. De bek aan het grond Huk graauw ,
voorts bruin; over het geheel is de kleur van dezen
vogel geelachtig ros ; aan den hals en de borst in
de lengte zwart geftreept, en over het lijf met witte
en zwarte vlekken; buik en achterlijf wi t ;
de pooten vaal groen. Lengte i o , vlugt 16 duimen.
Volgens den Heer temminck is er eene toevallige
verfcheidenheid, die geheel wit i s , of rosachtig wit
met eenig zuiver wit gemengd; alleen de kop
graauw en de pooten geelachtig; de Rusticola alba ,
der weisfer Schnepf van fiusch, T. 230, de S. galli-
naria, linn. Spec. 38.
Woonplaats. Zij komen als Trekvogel mees ten«
tijds tweemaal hier te lande in het voorjaar, maar in*
zonderheid in den herfst, onthoudende zich op lage
nattige landen en in moerasfige ftreken, ook in het
riet en in de biezen in groote menigte; in het midden
van den zomer ziet men ze niet, immers zeer
weinig.
Vledfcl. Wormen , flakken , infecten en derzelver
maskers, granen , inzonderheid haver.
Voortteling. Nestelt op den grond in het gras
in eene hoite , zij legt 3— 5 , helder groenachtige
eijeren met biuine vlekjes, die zij alleen in drie
weken uitbroeit. Broeijen hier te lande.
Eigenfchappen. Bij uitllek fcliuw, listig, in het
gras zittende, houdt zij zich gedoken op den grond,
komt men haar te na, zoo vliegt zij met de grootfte
fnelheid o p , met eene zwaaijende vaart hoog in dè