
Arend. L'Aigle royal. The golden Eagle. D e r
geme i n e Ad I e r .
Buffon I , pag. 60, pl. 410. Het wijfje.
Kenteeken. De bek hoornkleur; het was geel;
de iris bruin ; de vederen van den kop en den nek
zeer fcherp gepunt en goudglanzig ros; het geheele
lijf donker bruin, meer o f minder donker, naar den
ouderdom des vogels; de lhart donker grijs, regelmatig
zwartachtig bruin gedreept, eindigt aan
de punt met een’ breeden band van even deze
kleur; de fchenkels aan de binnen zijde en den achtervoet
licht bruin; nimmer witte vederen aan de
fchouders; de pooten geel.
Lengte 3 , vlugt 7 voeten ; lengte van het wijfje
3f , vlugt 7§ voeten. De ouden.
De éénjarige i s , bij bu f fon , I , <58 . pl. 409,
koo veel de kleur der vederen aangaat, zeer naauw-
keurig afgebeeld.
Eene toevallige verfchddenheid, die geheel of ten
fteele wit i s , is zeer zeldzaam; indien dezelve wezenlijk
bedaar, zoude het de F , albus, l in n . 'Spec.
47 moeten zijn.
Woonplaats. In de uitgedrektde bosfehen en vlakten
van het noordelijk Europa, zeldzaam in onze
Nederlandfche provinciën.
Woed fe l. Jonge lammeren, jonge herten en z .,
fomtijds groote vogelen. In hongersnood *eet hij
ook aas.
Voortteling. Nestelt op rotfen en in de hoogde
boomen; zij legt 2 , zelden 3 , vuil witte ros of
roodachtig gevlekte eijeren ; broeit niet hier te lande.
Eigenfchappen. Ilij is d e rk , edel in zijne hou.
ding, moedig, leerzaam , en kan tot de jagt afge-
rigt worden.
3. F. Cyaneus, Linn. Spec. 13. De licht-
blaauwe V a lk , de Zwemmer. VOiscau St. Martin.
The Hen harrier. D i e K o r e , d ie II a 1 b-
w e ij h e.
De kop', hals, ru g , vleugelen en duit blaauw-
achtig grijs; de flagpennen wit aan de febaft, naar
de punt zwart; het onderlijf en de Ptaart van onderen
w it , van boven witachtig, de iris en pooten
geel. Lengte 1 voet 5 duim, vltigt 2. voet 9 duim.
Het oude mannetje.
Volgens dén Heer temminck, Manuel I. 72, is dit de gedaan*
te van het oude mannetje of de F. Bohémiens, linn. Spec.
107. F. albicans, linn. Spec. 102. Nozeman’s Zwemmer,
D. IV , t. p. 391. L'Oifeau St. Martin van buffon,
I. 166, pl. 459. F risch, T . 79 en 80.
Het jonge mannetje tot den volwasfen ftaat ovevgaande, is de
F. Cyaneus, linn. Spec. 10. F. grifeus, linn. Spec. 100.
F. montanus, linn. Spec, ic6 , var, 0.
Het wijfje en de jonge F. pygargus, linn. Spec. 11. F .
llu d f rail et Buffonii, linn. Spec. 19 et 103. De Soubuft
van buffon, I , lég, pl. 443, bet jonge wijfje, en idem
pl. 480, het jonge mannetje. De Bufartl gr email lard van
vaillant. Hist. Nat. ,des Oifeav.x d'Afrique, Vol. I ,
95 s pl. 23. Dè Bufard roux van viellot. Hist. Nat.
ties Oifcaux d' Amerique feptentrionale, I , 36, pl. 9.
Woonplaats. Menigvuldig hier te lande als trekvogel
, in de bosfehen, digt aan de rivieren, ftaan-
de wateren en moeras (en.
Voedjel. Jonge hazen , veldmuizen, leeuwerikken,
kikvorfchen , hagedisfen , mollen, muizen enz.
Voortteling. Nestelt op (buiken in moerasfige
plaatien , legt 4— 6 blaauwachtig witte Vlieren met
gedachtig rosie vlakken ; broeit hier te lande.
L 2 Eigen»