
Voortteling* Nestelt in het kreupelhout van el*
ken - bosfehen en in elzenboomen; zij legt 5-^-7
witte eijeren met purper bruine Hippen,
Eivenfchappen. Is mak , vrolijk en leerzaam,
zijn vlugt is fnel, kort en hoog.
6. F. C annabina , Linn. Spec. 2f5. De Vlam*
lijs , de Hennipvink. La grande Linotte des vignes*
The greater red headèd Linet or Redpole. D e p
B l u t h a n f l i n g .
Nqzfman, T . I I , p. 157. Buffon, I V , 252, pi. 485,
F risch, T , 9 , ƒ. i en 2, T emminck , Manuel I , 364.
Kenteeken. De bek donker blaauwachtig; de iris,
bruin ; de kop van voren rood, naar achteren en
ook de nek en de zijden van den hals graauw;
de borst karmezijnrood; met een’ rozenrooden rand;
keel en hals van voren witachtig; de rug en de dekvederen
der vleugelen roestkleurig; de zijden rood»
achtig bruin; het midden van den buik en het ach*
terlijf wi t ; fommige der flagpennen vaalzwarr ,
witgeboord; de Haart gevorkt, zwart van buiten,
wit gezoomd, en op den binnenbaard met een’ bree-
den witten boord; de pooten donkerbruin; lengte
5 , vlugt 9 duimen. Het oude mannetje in het
voorjaar.
Volgens den Heer temminck is bet mannetje van
één jaar oud, na de herfsmii. De F. Limtag
Linn. Spec. 67. De Linotte ordinaire van bof-,
fon, I V , 252, pl. 1 5 1 , / . 1. Terwijl Zijn Ed,
de F. argentorat&nfa. L inn. Spec. 69, voor eene
toevallige verfcheidenheid houdt. Het jonge mannetje
tot aan het voorjaar, is de Lluthannjling van
frisch , T. 9 , A en B , en de oude man en v i j f
de F. cannabina , L inn. Spec. 28 , de grande L i no
t*
notte de vignes van buffon , IV , 252, pl. 48 5 ,
fig. i en pl. 151, fig. 2, de oude man, onder den
verkeerden naam van la petite Linotte de vignes. De
Vlasvink van nozeman, T . I I , p. 157.
Woonplaats. In heggen en Hruiken, in het hakhout
aan de kanten der bosfehen en op de heiden.
Voedfel. Allerlei zaden, als raap», hennep-, lijnzaad
, dat van de weegbree, gemeen duizendknop
( Polygonum aviculare. ) en andere meer.
Voortteling. Nestelen hier te lande in heggen in
het kreupelhout, op den grond in de heide op een’
heidebos; zij legt 5— 6 blaauwachtig witte eijeren
met lichte roodachtige Hippen , die man en wijf bij
verpoozing met elkander uitbroeijen.
Eigenj'chappen. Vliegt fnel, zonder te rijzen o f
te dalen ; loopt fpringende.
7. F. L in a r ia , Linn. Spec. 29. De Vlasvink.
Le Siserin le Cabaret. The lesjer redpole ad twite.
B e r g z e i f i g .
Buffon, IV , 266, pl. 485, f. 2 , het mannetje. F risch,
T . 10, ƒ. 2. M. et f . t e m m i n c k , Manuel 1 , 373.
Kenteeken. De bek geel, aan de punt zw ar t;
de iris kastanjebruin ; de kruin karmezijnrood; het
voorhoofd, de ruimte tusfehen de oogen en den
bek, en de keel zwart; de zijden van de keel, de
hals van voren, de borst, de zijden van den buik
en de fluit licht karmezijnrood; de buik licht roo-
zekleurig, aan deszelfs zijden en op de onderfle dekvederen
der H^artpennen langwerpige zwarraebtige
vlekken; het bovenlijf graauwachtig ros met zwarte
langwerpige vlekken ; de vleugelen en de Haart zwart;
de pennen graauwachtig ros gezoomd; op de vieu-
Z 4 ge*