
Eigetifchappeh. Vliegen hoog, f'cherp van gezigf*
gulzig, zij leven gezellig, zoo dat men ze in hunne
eigenlijke woonplaats in ongeloofelijke menigte
bijeen vindt, in dier voege dat de broeijende wijfje
s , hoewel elk op haar eigen nest zittende, met
het lijf tegen elkander gedrongen zitten.
LXX V. DE DUIKER, (COLTMRUS.')
Orcjlachts - kent celen, De bek ongetand, elsvor-
mig, regt en fcherp; de neusgaten als eene (treep
aan den wortel van den bek; de pooten bijna aan
het einde van het achterlijf. (Redes compcdcs.)
i . C. G rille, Linn. Spec. 1. De Groenland-
fche Duif, de Zee-Duif. The black Gaillemot. D e r
S c h w a rz e L iimi n e .
Edvvards Nat. liist. of Sirls, ï , 50, eeife zeef naauwkéürige
afbeelding van een’ vogel in de rui. T emminck, Ma«•
‘ttiiel II , 925 , Uria grylle l a t h a m .
Kenteeken. De bek zwart; de mond van binnen
rood; de iris bruin; de kruin , de nek en het bovenlijf,
het midden der vleugelen uitgezonderd,
zwart; de wangen en het geheele onderlijf, van den
bek tot den Haart, geheel wit; op de groote en
middelde dekvederen ^vleugen een gfoote witte vlek
of fpiegel; de pooten rood;, lengte 12 , vlugt2i duimen.
Man en wijf in volkomen wintervederen.
De éénjarige jonge is bij frisch, t. 185, B, mede
zeer naaiiwkeurig afgebeeld.
Het wijfje in volkomen zotnervedefen, is de C,
grylle., linn. Spec. 1. L t petit Gaillemot Uoir van
buffon , X , 184, alwaar menNeene naauwkeurige
befchrijving vindt; maar de daarbij aangehaalde plaat
9l7
NEDERLANDSCHÊ DIEREN. H t
^17 is een afbeelding van een’ anderen vogel. De
afbeelding van edwards Nat. Hist. of Rirds T. I ,
p. 50 , de vliegende figuur.
Woonplaats. Onder de Noordpool; komt als
trekvogel op zijne togten langs de kusten hier te
lande, doch zeer zeldzaam op de binnenwateren.
Hoed fel. Visch , kreeften , krabben, garnalen en
dergelijke.
Voortteling. Nestelen in de kloven en gaten der
rotfen; zij legt een of twee witte zwartgevlekte ei-
jeren: broeit niet hier te lande.
Eigenfchappen. Leven in monogamie, men ziet
Ee doorgaans gepaard; hebben in hunnen omgang
veel overeenkomst met de duiven 9 inzonderheid in
den paartijd,
2. C . T roile , Linn. Spec. 2. De Lom , de
Zeehen. Le Gaillemot. The foolish Gaillemot. D e r
d em m e L iir am e ,
B uffon, X , 181, p l. 903, in de zomervederen, naaïiwkeü»
tig. 'TemMinGk, Manüel ÏI, 921, Ütia troilè latham.
Kenteeken. De bek donkefgraauw; van binnen
bleekgeel; de iris bruin; de kop, de ruimte tus-
fchen de oogen en de bek, en eene ftreep, loopende
in dé lengte achter de oogen, gelijk ook het gehee*
le bovenlijf, fluweelachtig , zwart , flaauwelijk met
aschgraauw gefchaduwd; het onderlijf en de tippen
der flagpennen van den tweeden rang wit*
tnsfehen de zwarte flreep achter de oogen en het
zwart van den nek wi t , hetwelk naar de zijden van
het achterhoofd voortloopende, aldaar een’ hoek
van wit vormt; het donker aschgraauw aan de zijden
van den hals , maakt naar de borst als eene
foort van halsband, welke zich flechts flaauwelijk
Q als