
echter dat groot voordeel aan te brengen, hetwelk
men zich van hunne verdere voortteling meende te
mogen beloven , ofichoon ieder dezer konijnen , wei
verzorgd en behandeld wordende, berekend wordt
6 3 oneen haar te kunnen opleveren. Zij worden
zelden ouder dan 8 jaren , en zijn aan verfchei-
den ziekten onderhevig.
Vde orde. Herkaauwende dieren, ( pecora) .
XXIX. H E T H E R T . ( CERVUS) .
Geflachts - kcntceken. De hoornen vast (niet hoP
bij de uitbotting met een ruig vlies .overtrekken"*
daarna met ontbloote punten uitgroeiende* jaarlijks
verwisfelende en getakt. ------ ]n de onderkaak a
fnijtanden, geene hoektanden, die echter fomtijds
in de bovenkaak gevonden worden , en van de an-
dere geheel zijn afgefebeiden.
i . C . elaphus , Linn. Spec. 3. Het Hert. L e
C c r f, The Stag. D e r H i r s c h .
EuffoNs Tam. V I , PU IX—XU. Schreber, Tab. CCXLVII.
A—E.
Kenteeken. De hoornen hoog, geheel rolrond,
getakt en binnenwaarts omgebogen; de kop, naar
gelang des overigen ligchaams, klein, doch langw
e rp ig , van voren plat en breed; de ooren lance°t-
vormig , van binnen ruig en bijna regt opllaande;
de oogen groot, ver van elkander, het bovenlid
met zwarte haartjes hezet; de hals dun, lang, van
voren aan de borst verheven; de pooten (beenen in
de jagerstaal) hoog, dun, eenigzins zamengedrukt,
de voor- en achterklaauwen zw ar t, glanzig; de
Haart
1 3 7
Haart k o r t; in het voorjaar en in den zomer van
den hals over den rug tot den Haart bruinachtig
rood, of kastanjebruin, aan den buik witachtig,
des winters, in Hede van bruin, graauwachtig.
Lang ongeveer 6— 6 1 , hoog 3— 31 voet, de Haart
(bij de jagers de bloem) 8— 9 duim.
Woonplaats. In Gèldcrland, Braband, Luxemburg,
enz.
Voed fel. Gras, graan, mos en andere gewasfen
en lo o f, inzonderheid van berken- en beukenboo-
men, ook velerlei zwammen, paddeftoelen, en derg.
Voortteling. Het volwasfen hert paart in het laatst
van Augustus of in het begin van September (het
jongere eene halve, dikwerf een geheel e maand late
r ), welken tijd de jagers den brons- of, brunstijd
noemen, en die dikwijls van 5— 6 weken voortduurt.
Het wijfje draagt acht maanden en eenige
dagen , en werpt in het binnende en donkerde der
bosfehen , of ook wel in jong fchaarhout, op een
met mos bedekt oord één, zeer zelden twee, witgeel
eh bruingevlekte jongen (kalveren) , die gedurende
de twee eerde maanden door de moeder ge-
zoogd worden, tot dat zij op nieuw zwanger is.
Eigcnfchappen. Dit voortreffelijk, fchoon van leest,
en in alle houding en bewegingen bevallig dier, is
bij uitdek vreesachtig, vlug en fnel in alle bewegingen,
doch zacht van aard, fcherp van reuk,
gezigt en gehoor, leeft (buiten den bronstijd) deeds
troepswijze, loeit eenigermate als de koe, zwemt
vaardig, is op deszelfs 8de jaar volwasfen, ween
van drie tot viif honderd en meer ponden, en wordt
zelden veel ouder dan 30 jaren.
I 5 e,