
aard, fcberp van gezigt, gehoor, en vooral van
reuk, wisfeit de ezel van tanden gelijk het paard ,
ilaapt minder, meestal flechts 4 uren daags, is aan
weinige ziekten onderhevig, legt zich zelven ter
neder, vermijdt, zoo veel mogelijk , nat en morfigr
heid, zoodat hij liever een’ omweg neemt, dan de
pooten nat te maken; warme en gematigde lucht-
ftreken zijn hem inzonderheid voordeelig , in kou«
dere landen is hij zwakker, kleiner van geitel en
minder tierig.
XXXV. H E T ZWIJN of V AR K EN (SUS).
Gejlachtskenteeken. In de bovenkaak 4 naar elkander
toehellende voortanden; in de onderkaak
meestal 6 , die voorwaarts uitWeken; in iedere kaak
» hoektanden, van welke de bpvenlte korter £ijn
dan de onderlte, welke laatlte zijdelings buitep de
lippen uitkamen; de fnuit Itomp, vooruitwekend en
zeer beweeghaar; de pooten doorgaans in tweeën
gedeeld.
1. Sus SCRQFA « fërus. Litift, Spee. 1. Het
Wilde Zwijn, Le Sanglier, The Wild Boar, D a s
S c h w e i n.
B uffon, Tom.Y. P l.X IV -X V I . Schreber, Tab. CCCXX.
De lang uitgerekte , gebogen kop eindigt in een’
van voren platten en van boven ronden kraakbeeni-
gen nederwaarts gebogen fnuit, die in deszelfs midden
eene beenachtige zelfWandigheid bevat, door
welke de beide neusgaten gevormd, en welke fnuit
door twee fpieren gevormd wórdt. Het achterhoofd
is bovenwaarts fcherp nitpuilende; de nek en hals
breed en zwaar gefpierd. Behalve het hierboven vermelde
omtrent het gebjt, aan het geheele zwijnengedacht
algemeen eigen, heeft het wilde zwijn boven
en onder, doorgaans aan weêrszijd^n 7 kiezen, waardoor
het gebit uit een aantal van 42— 44 tanden
beWaat, terwijl de beide zijdelings en bovenwaarts
buiten de lippen uitWekende hoek- o f flagtanden der
onderkaak, aan dit dier tot een geducht werktuig
van aanval en verdediging verftrekken; de oogen
zijn klein, fcbuins van rigting en diep onder dè
huid gelegen; de ooren niet zeer lang, rondachtig ,
dik van kraakbeen, overeind Waande en zeer bewegelijk
; de kleur doorgaans zw ar t, dikwerf echter
afwisfelende in het graauwe, witte en zwart-bonte.
De inzonderheid op den rug lange, Wijve borWel-
haren, hebben ’s winters onder zich een graauw,
fijn , k o rt, wollig haar vermengd , vvaarfchiinlük
ter verwarming van het dier, de Waart kort, bijna
geheel neêrhangende en, gelijk de ooren en pooten ,
zwart. Grootte en zwaarte verfchillen naar ouderdom
en voedfel: doorgaans ruim 4% voet lang en
ongeveer 3 voet h o og , wordt van 200— 400 ponden
zwaar.
Woonplaats. Voorheen vooral op de Fehiwe in
Gelderland niet zeldzaam , en ook thans wordt hetzelve
er weder gevonden; menigvuldiger-echter treft
men het in de groote bosfchen van Zuid-Braband,
vooral in die van het Luxemburgiche en de Arden.
nes aan.
Fledfel. Gras-, kruiden-, wortel- en graange-
wasfen , erwten , ekels , noten , en fchier alles, wat
bosch , akker, tuin en boomgaard oplevert; gelijk
ook infekten , en zelfs aas.
Foortteling. Tweemaal ’sjaars, in bet laatst van
November en begin van December; draagt van 4
maan