
rige be fcli rij ving van denzelven g eeft, die wij hier
gedeeltelijk zullen overnemen.
Aan de zijden en voor aan den hals een kring
van kleine (lijve vederrjes.
K op , hals en borst geelachtig wi t , met vele
langwerpige bruine vlakken op het midden van elke
veer; de fchouder en dekvederen der vleugelen ros*
achtig bruin: de flagpennen aan de fchaft wi t ,
voorts zwart; die van den tweeden rang en Haart
aschgraauw, de vleugelen aan de binnenzijde zuiver
w it; de buik, zijden, dijen en onderbuik roestkleurig
, met eentge gele vlekken, de bek zwart, het
was groenachtig geel, de iris roodachtig geel, de
pooten g e e l, lengte 19 a 20 duimen. De man en
het w ijf, de volwasjenen na hun derde ruijing.
Dezelfde fchrijver zegt verder, dat hij de verandering
der pluimaadje bij verfcheiden dezer vogelen
in den gevangen (laat waargenomen hebbende, be*
vonden heeft, dat dezelve in de bijzondere tijdperken
hunnes levens zeer aanmerkelijke veranderingen
in de kleuren hunner vederen ondergaan , hetwelk,
oorzaak is , dat dezelfde foort onder verfcheiden
bijzondere benamingen door den fchrijver is voorgemeld
geworden.
Voorts geeft dezelve de befchrijving van den
jarigen vogel , en
Die na het tweede ruijen, zijn, de F uEritginofus,
Linn. Spec. 29, de Milvus aruglnofus van noze*
m a n , T. L bh 1 5 , een jarige jonge. Le Bufard
de marais van buffon , 17.2. p l., 424, de éénjarige
vogel. Fiusch , 1'. 77 , een jonge bij het verlaten
van het nest.
Woonplaats, Zeer menigvuldig hier te lande, in
de rietvelden en grienden, in de nabijheid van moeras
(-
1 7 5
rasfen, van rivieren en meren , vanwaar hij in
September weder vertrekt.
Voedfeh Jonge watervogels, kikvorfchen, muizen
, veldmuizen, Hakken , fomtijds visch.
Voortteling. Broeit hier te lande. Hij maakt
zijn nest op den grond in het r ie t, o f in de grienden
of ftruiken nabij het water. Zij legt 3— 4 witte
rondachtige eijeren.
Eigenfchappen. Zijne wenkbraauwen (laan verder
over de oogen, dan bij andere roofvogelen ,
waarom men hem boven alle een fcherper gezigt
toefchrijft.
15. F. Pereg rinu s, Linn. Spec, 88. De Wan-
der-Valk. Le Faucon. L e Lanier. The blue black
Falcon, W a n d e r-F a 1 k e.
Nozeman, Tom. V , pag. 88. Buffon I , 197, pl. 431*
Idem. 1 , 192, pl. 430, een zeer oud mannetje, zeer
naauwkeurig.
Kenteeken• De bek blaauw, met één’ tand , de
kop donkerblaauvv , de rand om de oogen en de
iris geel. Aan den wortel van de onderkaak begint
een blaauwachtig zwarte band , en gaat fchuins zijd-
waarts langs den hals naar beneden. De bovenhals
zwartachtig blaauw, het bovenlijf blaauwachtig
graauw met donkerder vlekken. De keel en borst
w it, met eenige weinige zwarte ftreepjes, het onderlijf
vuilwit, over dwars fijn, bruin geflreept, de
binnenbaarden der flagpennen met een groot aantal
ros- en witachtige vlekken regelmatig geteekend.
Lengte van het mannetje i v. 3 d . , van het wijfje
ï v. 5 d . , vlugt 3^ v. De ouden.
De jongen van het jaar zijn de Faucon sors van
BOF