
hoopen, hout- en hooi-mijten, oude muren, torens,
holle boomen, gelijk ook in ftallen en fchuren, zich
ophoudt en verbergt.
Voedfeï. Niet alleen allerlei huisgevogelte, zoo
als hoenders, duiven , ganzen, eenden enz. , welke
hij dood bijt, en even als de eijeren in zijn nest
fleept, maar ook allerlei wild gevogelte: fazanten ,
korhoenders , patrijzen , kwartels en z.; ook ratten ,
muizen , mollen, konijnen 'verftrekken den Bontlem
tot prooi en voedfel; hij doet ook zelfs de bijenkorven
aan, en vangt ’s winters ook visch.
Voortteling, Paart in het laatst van Februarij;
draagt twee maanden, werpt 4 , zelden 6 jongen.
Eigenfchappen. Het geluid, van het Prijken of
wetten van ijzer op een Peen , fchijnt den Bontfem
dermate onverdragelijk te zijn , dat h ij, hoe fchuw
ook anders, op het hooren daarvan dikwijls als woedend
uit zijn nest voor den dag komt, en daardoor
gelegenheid geeft, om gefchoten of doodgeflagen te
worden ; door honden aangevallen, verdedigt hij
zich niet alleen door zijn gebit, maar door het lozen
van zijne fcherpe onverdragelijk walgend ruikende
pis , en het verfpreiden derzelve, als met eenen
kwast door middel van zijnen Paart. Zijne drek en
die zijner jongen draagt h ij' verre buiten zijn verb
lijf, als liet ware,om niet ontdekt te worden: de
jongen laten zich tam maken.
4. M. Erminea, Linn.Spcc. 10. De Hermelijn.
Wezel. L'Hermeline. Le Rofelet. The Stort, The
Ermine. D a s g r o s f e W ie f e l , H e rm e l in .
Buffon, Tom. V I I , PI. XXIX, fig. 2. PI. XXXI, fig. 1.
Schreber, Tab. CXXXV1I A & 15.
Kcnteeken. Geipkten pooten; het lijf vos-bruin ,
wit
wit van onderen, in koude landPreken ’s winters
geheel w it; de punt van den Paart altijd zw ar t; de
wijdgapende , en met zijdelings neêrhangende kne-
vel-haren bezetten mond, heeft in beide kaken 6
fnijtanden , van welke de bovenPe wigvormig, de*
onderPe breed, en waarvan er 2 geheel buiten de
rigting der anderen Paan ; 4 hoektanden, welker 2
onderPe zeer lang en gekroond; voorts 4 kiezen aan
iedere zijde der bovenkaak , waarvan de voorPe 2
zeer klein, eenpuntig en driehoekig; de vierde een
ware ronde kies is. De bovenwaarts breede, dikke
kop , loopt voorwaarts boogswijze naar den fpitfen
bek, o f bet uiteinde der bovenkaak, die verre over
de onderPe heenloopt, en uitPeekt; aan beide de
lippen borstel- of knevel-haren; de oogen klein',
zwart, glinsterende ; de ooren klein , breed, rond^
achtig, en vast tegen den kop aanliggende; het lange
uitgePrekte lijf loopt van den dikken hals boogvormig
in den ruigen, ronden , dik behaarden Paart
u it; de pooten k o rt, Perk gefpierd, vijfvingerig,
en met fcherpe 1 Perke nagels voorzien; de 2 onder
den aars liggende Muskus-klieren geven op eenen
verren afpand eenen onaangenamen reuk van zich
a f; het haar van het lijf is korter dan dat van den
Marter en Bontfem ; de Paart alleen heeft aan des-
zelfs punt of einde lange haren. Lengte 1 voet, 2
duim, hoog 2§ duim, de Paart 5 duim.
Woonplaats. In velden, weilanden, heiden en
bosfehen, vooral waar water en oude wilgen-boo-
men en Pruiken gevonden worden , ook onder oude
muren, Peen- en mollen-hoopen, en allerlei oude
holle boomen en wortels; fomdjds, vooral ’s winters
, bezoeken zij ook fchuren, Pallen en bewoonde
huizen.
Voed.