uiltje. L a Chevette, ou la petite Chouette. The Ut.
tle Owl. D a s K a u t z l e i n .
Nozeman , Tom. I , pag. 69. Buffon, I , 300,^ /. 439.
FJUSCH. T. 100. T emminck, Manuel I , 92.
Kenteeken. De bek licht br iin : het was bruin-
achtig; de iris geel; de kop lichtbruin, regelmatig
wit gevlekt; de rug graauwbruin met groote witte
vlekken; de borst wi t ; de buik en het achterlijf
geelachtig wi t , met graauwe vlekken; lengte 9 ,
vlugt 21 duimen.
Woonplaats. Bij ons zeer gemeen, in oude kasteden
, blijft ’s winters over.
Voedfel. Vledermuizen, veldmuizen, fprinkhanen,
torren.
Voortteling. Broeit hier te lande; nestelt in de
gaten van oude muren van torens en kerken , ook
wel eens in vermolmde boomen; zij legt 2— 4 rond-
achtïge witte eijeren; broeitijd 15 dagen.
Eigenfchappen. Sterk van reuk , maakt vliegende
en zittende verfchillend geluid. Van alle Uilen llrekt
hij zich het meest naar het licht; evenwel wordt
hij daardoor verblind, gelijk men uit zijn zwenkend
vliegen kan afnemen. Bij het opvliegen daalt hij
eerst naar den grond en Hijgt dan boogswijze in de
hoogte.
7. S. Brachyotus , Linn. Spec. 17. De Kortoor.
Chouette ou grande Cheveche. The [hort carcd
D a s K u r z o h r.
B uffon, I I I , ï j8, pt. 56. T emminck, Marwei I , 99.
Kenteeken De bek zwart; de kop klein; om de
oogen zwarte kringen; de iris geel; de vedertjes,
die
die de horentjes op den kop uitmaken, zeer klein;
de fchouders en de rug donkerbruin; de hals, de
borst en het onderlijf zeemkleurig met donkerbruine
vlekken; de Haart roodachtig geel met dwarfe bruine
Hrepen; de pooten en vingeren bevederd; lengte
ia.a 13, vlugt 26 duimen.
De Heer temminck brengt de S. ultila, linn.
1Spec. 10 , en de S. accipitrina ook tot deze foort.
Woonplaats. Hier te lande zeer gemeen, in September
en October als trekvogel.
Voedfel. Bcllaat genoegzaam alleen uit muizen,
waarop zij bij fomber en nevelig weder, zelfs bij
dag , jagen.
Voortteling. Nestelt op eenige verhevenheid aan
den platten grond, o f op eenen Hruik in de moe-
rasfen; broeit in het noorden.
Eigenfchappen. Vliegt niet gelijk andere uilen
om buit te zoeken, maar blijft op eenen tak loeren
op de muizen even als eene kat. Vliegende houdt
hij zich digt aan den grond.
X LIV. DE K L A A UW IE R , (.LANIUS.)
GeJlachtskenteeken. De bek tamelijk regt; naarde
punt aan beide zijden met een tandje, aan den wortel
naakt; de tong gefpleten.
2. L . E x cu b ito r, Linn. Spec. 11. De Wachter,
de blaauwe Klaauwier, Waldheer, Negendoo-
der. Le Piegrieche grift, The great cinereous Shri-
ke. D e r g r o s f e Wü r g e r .
Nozbman, II , 121 , man e i wijf. B uffon, I , 234, pl. 445.
F risch, T. 59, man en wijf. T emminck, Manttel, I, 142.
Kenteeken. De bek zwart, boogswijze gekromd ;
de oogen donkerbruin, Haan in een zwarte vlek 9
M 4 bo