
340 NAAMLIJST van
in de bosfchen; inzonderheid aan de buitenzijde
derzelve, om zich van daar over het vlakke veld
en de bezaaide landen te yerfpreiden.
Voedfel. Allerlei foorten van besfen, bij mangel
van deze, ook infecten en wonnen.
Voortteling. Broeit hier te lande op niet zeer
hooge boomen , dikwijls op die van peren en appelen
; .zij legt 3— 6 blaauwgroene bruingeliippelde
eijeren , die zij met het mannetje in 16 dagen uitbroeit.
Eigenfchappen. Schuw, vliegt tamelijk fnel ;
loopt fpringende, zij houden zich gaarne bij elkander
op , zingt na den nachtegaal het aangenaamfte ,
begint reeds in Februarij, en houdt daarmede den
geheelen zomer aan.
5. T . Merula , Linn. Spec. 22. De Meerle of
Maarte. Le Merle. The Blackbird. D ie S c hwa r z -
d r o s fel .
Nozeman, I , 17. Euffon, IV , 5 7 , p t . 2. M., p i. 555.
F. F risch, T . 29, M, et F. T emminck, Manuel I ,
168. '
Kenteeken. De bek in- en uitwendig, gelijk ook
de omtrek der oogen , geel; de iris, het geheele
lijf en de pooten zwart; lengte , vlugt 14 duimen.
Woonplaats. In de bosfchen en in het flaghout,
komt in den herfst, en is zeer gemeen: des winters
ziet men hem zeldzamer.
Voedfel. Infecten , wormen en velerlei beziën.
Voortteling. Reeds vroeg in het voorjaar broei-
jen zij hier te lande , in de holligheden tusfchen de
knotftoven; zij legt 4— 6 groenachtig grijze, bruin
gegevlekte
eijeren, die zij bij verpoozing met het mannetje
uitbroeit.
Eigenfchappen. Schuw, onrustig, levendig, wantrouwende
en vreesachtig, vliegt fnel', doch kort
afgebroken , het mannetje zingt met veel melodie,
vooral bij de aannadering der lente , na den zomer-
zonneftand zwijgen zij.
6. T . T orquatus, Linn. Spec. 23. De Ring-
Meerle, Ring-Lijster, Kraaglijster. Le Merle ct
plastron blam. The Ringoufel. D ie R i n g d r o s -
fe l.
Nozeman, Tom. I I I , pag. 239. Buffon, I V , 66, pi. 516,
M. F risch, T. 30, M. et F. T emminck, Manuel I ,
166.
Kenteeken. De bek . zwartachtig, van binnen
geel; de iris lichtbruin; het geheele lijf is zwartachtig;
de vederen lichtgrijs gezoomd, op de borst
eene vlek in de gedaante van eene halve maan; de
pooten donkerbruin; lengte io § , vlugt 16 duimen.
Woonplaats. In berg- en boschachtige flreken,
meest in Gelderland en Vriesland, evenwel zijn
zij zeldzaam hier te lande.
Voedfel. Infecten, wormen en allerlei beziën.
Voortteling. Niet hier te lande; zij legt 4— 6
lichtgroene bruin gevlekte eijeren.
Eigenfchappen. Leven eenzaam en (lil, houden
zich in den herfst fchuil in de bosfchen, zingen aangenaam
en ^melodieus, doch met eene eenigermate
heefche ftem, en beginnen reeds vroeg in het voorjaar.
7. T . A rundinaceus , Linn. Spec. 25. - De
Riet-Lijster , de groote Karrakiet. L a Rausferolle.
The Red Thrush* D ie R o h r d r o s f e ï .
o