
En , daar Lijkeer en Godsdienst bij de Germaan«
fche niet minder dan bij andere volken plagt en
gepaard te gaan ( i ) , en digt bij Reurlo, naar den
kant der Buurfchap Boschheurne, onlangs nog eene
kleine zandhoogfe was te z ien , d ie , gelijk ik door
den Heer Baron v a n h e e c k e r e n t o t k e l l , Heer
van Reurlo , ben onderrigt; den naam droeg van
den Godsbelt, o f van den Olden God, zoo was hier
eenige grond , om te mogen vooronderfïellen, dat ,
in vroeger dagen, te Reurlo , een heuvel (belt'),
toegewijd aan den eerdienst van een’ of anderen
G o d , (na de zegepraal van het Christendom, de
Oude-Olde-God bij het volk geworden) en tevens
de woonftede en begraafplaats van een aanzienlijk
gefiacht, tot een middelpunt heeft verftrekt, aan
een deel van . den ftam der Katten , hetwelk zich
hier vestigde, toen ook de meer zeewaarts liggende
gedeelten van ons land door verhuizers , denzelfden
naam dragende, bezet werden.
Doch het vernuft, dat met zulke en foortgelijke
gistingen, omtrent de vroegere gefteldheid van deze
(treken, mogt verkiezen door te draven, en toe
wilde geven, aan hetgeen l ip s iu s niet onwaarfchijn»
lijk met den titel van „ vani et lasciyi ingeniorum
„ lufus” ( l ip s . in Tacit. de mor. Germ.) zoude hebben
beltempeld; zulk een vernuft, zeg i k , had
aldaar het ruimde veld. — Wij hebben toch, anderhalf
uren ver van Reurlo, de flad Lockem , o f
Lochum , met zijnen Paaschberg; de nabijgelegene
buürfchappen Eoschheurne, (waarin het erve Meuk*
veld)
( t ) De vermelding van den Offer* en Afgodsberg, en de gevonden
aschkruik in de Esfop, welke later in het Verflag
voorkomt, had ook hier kunnen geleideden.
veld) Swiep, (waarin Krukerink) en Barchem
(waarin de IVUttwijvenkuil) ; de Papenmate, d. i.
Papenweide, in den Wildenborch ; en eindelijk , on*
der Vorden , behalve het erve Menkkorst, nog den
Zonnebelt, niet ver van het reeds vermelde Kat-
tinksveld met het akkerland oprijzende.
Hoe natuurlijk leiden deze namen de gedachten
op Loccum, in het Hanoverfche, met zijnen Oster-
berg (Paaschberg) ; op Mank, zoowel als Ostera ,
Oestra, de Maan beduidende ; op Krukow, in Pommeren
, waar eene menigte aschkruiken zijn gevonden;
op de Witwijven, o f Germaanfche waarzeggers
op den Papkenftein, eenen ouden Offerlteen,
in het Lauenfleinfche; en op den voorouderlijken
eerdienst van 4 e Zon. Had men hieraan niet genoeg
? Een fhik vuuffteen kwam daar nog b ij, dat,
als het fcherp van eene lans, o f als een dolk gevormd,
(niet gelijk de zoogenaamde beitels, bij
Van l ie r , bladz. 7 , plaat 2 en 4) voor eene twintig
jaren , binnen den Wildenborch, digt bij de P a penmate
, uit den grond is gehaald. Men konde
gevoegelijk aannemen, dat hetzelve zijnen dienst
had moeten bewijzen, hetzij dan bij de offers,
waarmede de Papen o f Priesters den Olden G o d ,
te Reurlo; o f Ostra, op den Lochemer Berg; of
de Maan , in hen Menkveld en op de Menkhorst;
of de zon , op den Zonnebelt hadden vereerd; hetzij
bij de wigchelarij , op dien alouden horen ( 1 )
vertoond, dien, in 1639 , een Jutlandsch Boerenmeisje
toevallig kwam te ontdekken. Het Wit w ijf,
ter
( 1 ) In alkemades Discliplegtigheden, gde Deel, BI. 421, is
de gouden Horen van Tenderen, waarvan hier gefproken
wordt, Hechts van ééne zijde in plaat gebragt, en de bedoelde
wigchelarfj, uit menfchelük ingewand, niet zigtbaat.