
gen voor de bedijking van het koegras aan de Helder
ook wel te komen. Komt in April en vertrekt
in den herfst.
Voedfel. Visch , en derzelver kuit; fchulpdieren
en water-infecten.
Voortteling. Hier te lande, maken hun nest in
de onderfte mikken van elzeboomen , ook bedienen
zij zich van de verlatene nesten van fcholvers en
reigers ; zij legt 3— 4. witte eijeren, van grootte
als die der eenden , die man en wijf bij verpoozing
in 3 weken of iets langer, naar mate van de warmte
van het weder, uitbroeijen.
Eigerfchappen. Vliegt met üitgedrekten hals,
zelden in fcbolen , man en wijf vliegen buiten den
broeitijd digt bij elkanderen. Daar zijn bek ongetand
is , en hij zijn levend aas niet lang vasthouden
kan, draagt hij zijn levend en dood aas uit het water
op het land, om het daar eten.
LXX X iV. DE REIGER , (A R B E A .)
Gefachts - Kenteeketi. De bek regt, fcherp, lang
eenigzins zamengedrukt, met eene groef, die van de
neusgaten naar de punt loopt; de neusgaten flxeeps-
w ijze; de tong puntig; de pooten viervingerig.
1. A . Guus , Ltnn. Spcc. 4. De Kraanvogel,
L a Grue. The Common Crane. D e r g eme in e
K rani ch.
Büffon, V I I I , 142, pl. 769, het oude mannetje. F ri'SCH,
T. 194. T emminck, Mannel I I , 557.
Kenteeken. De bek aan den wortel roodachtig „
verder groenachtig zwart, en aan de punt blaauw-
achtig; iris bruinrood; het achterhoofd, de keel
en
269
en de hals van voren donkergrijs of zv/artachtig ;
de.fchedel kaal, wrattig en rood; het voorhoofd en
de omtrek, der oogen met zwarte haartjes bezet; het
geheele lijf aschgraauvv; eenïge flagpennen van den
tweeden rang boogswijze, langs de baarden als verlieten
en van elkander gefcheiden; de pooten zwart;
lengte 2$, vlugt 5 voet acht duimen.
Woonplaats. Het noordelijk gedeelte der oude
wereld, trekt regelmatig in het voorjaar en in den
herfst, doch is hier te lande zeldzaam.
Voedfel. Graan , waterplanten, infecten , hagedis
fen , kikvorfchen, (lakken en fchulpdieren.
Voortteling. Nestelen tusfehen de biezen en in het
elzen fchaarhout; zij legt 2 graauw groene met bruin
gewolkte eijeren, van grootte als die der zwanen.
Eigenfchappen. Zij leven gezellig in fcholen van
50— 60 bij elkander, zijn zeer fchuw, vliegen
lang en zeer hoog; buiten den arend, ftijgt geen
vogel hooger dan de kraan. Zijn gang is log, zijn
geluid zwaar, van alle vogelen' het fterkfte. De
oorzaak daarvan is gelegen in het zonderlinge maak-
fel van de luchtbuis, welke als een trompet gewonden
, en zaniengeflteld is uit zoo vele verfchillende
kraakbeenige, vliezige en beenachtige zelfstandigheden
, welke door derzelver gemakkelijke beweegbaarheid
om te kunnen verlengd en verkort en door middel
van kraakbeenige ringen over, en wederom van
elkander te kunnen gefchoven worden, en door de
daardoor veroorzaakte verwijding en vernaauwing
der luchtpijp, de zoo menigerlei hooger en lager
toonen voortbrengen.
2. A . C iconia alba , Linn. Spec. 7. De
Ooijevaar. La Cigogne blanche. The white Stork•
D e r we i s f e S t o r c h .
No