
Voortteling» Gefchiedt in de hagedoornfl. ruiken en
in het dikke hakhout digt aan den grond; zij legt
4——5 graauwgroene rosachtig gefpikkelde eljeren,
die zij met het manncrje bij verpoozing in 14 dagett
uitbroeit»
Eigcnfchappen. Levendig en vrolijk van aard >
Zingt tot in den laten avond*
5* M. AlbA, Linn» Spec. i l . De witte Kwik*
ftaart. La Lavandiefe, The white fVagtail» D i 6
w e i s z e B a c h f t e l z e .
NDZKMAK , T. ï t , p. 119. Ë ü F F Ó N , Vl , 138. pt, 652. f. I»'
M. FRiscHj T. 23, f. 4g Temminck, Mart» I , 255.
Kenteeken. De bek zw ar t; de iris donkerbruin 5
de kop van voren wit ; de kruin, de hek, keel en
borst zwart; de wangen , de zijden van den hals
en het onderlijf w i t ; de rug en de zijden van het
lijf aschgraauw; de dekvederen zwartachtig met wit
gezoomd; de flagpennen donkerbruin met witte randen
j de ftaartpennen zwart; de beide buitenfte wi t5
de pooten zwart; lengte 7 , vlugt i i duimen»
Eene witte verfcheidenheid is , volgens den Heet
TemmiS ck , de M» Albida , L inn. Spec. 77. D e
jongen zijn de M. Cinerea, L inn. Spec. 79. Da
Bergeronnette grife van buffon, V I , 146,/»/. 674,
fig- 1*
Woonplaats. In de weiden , aan de waterkanten,
in Beden en dorpen is hij alom verfpreid. Zij komen
in het begin van Maart en vertrekken omtrent
half October.
Voedfel. Velerlei kleine infecten * aan de waterkanten
ook water-infecten, achter den ploeg zoeken
zij de maskers en poppen van infecten.
Voort•
Voortteling. Gefchiedt hier te lande in holle hoornen,
onder de daken en in holligheden van muren*
zij legt reeds omtrent half April 5— -6 blaauwach-
tig witte, zwart gefpikkelde eijeren, die man en
w ijf bij afwisfeltng in 14 dagen uïtbroeijen.
Eigenfchappen. Van aard vrolijk en onrustig,
wipt onophoudelijk met den ftaart, loopt en vliegt
foei; bij hun wegtrekken verzamelen zij zich reeds
in September, op huizen en hooge gebouwen, laten
alsdan geen vogel voorbijvliegen, zonder hem
ïia te jagen, dit doen zij zoo ernsthaftig, dat menige
zwakke vogel hén voor vijanden aanziet en
angftig fchreeuwt; hiermede tevreden, keeren zg
terug en heffen een luidruchtig gejuich aan.
6. M. Flava , Linn. Spec. 12. De gele Kwik-
ftaart. L a Bergeronette de printems. The Teliow
fVagtail. D ie g e l b e B a c h f t e l z e .
N o z e m a n , T. I I , p. 103. B u f f o n , V I , 149, pl. 674./'. 2.
FRisch , T . 23 , ƒ. 2. T emminck. Man. I , 260.
Kenteeken. De bek donker, de iris lichtbruin;
kop en nek blaaiiwachtig graauw; van den bek
loopt over de oogen eene geelachtige witte ftreep en
van de onderkaak tot onder de ooren eene dergelij-
ke; de hals van achteren en de rug olijfkleurig';
de keel, hals van voren en ter zijden, de bors t,
buik, het achterlijf en de ft uit g e e l; de vleugelen
vaal zwarrachtig, met bleekgele randen gezoomd;
de middelde ftaartpennen zwartachtig; de beide buitende
wit en aan hun einden zachtelijk afgerond; de
pooten zwart; lengte 6£, vlugt 10 duimen.
Woonplaats. Aan de waterkanten der weiden
komt hij zeer veel vo o r, inzonderheid
A a In