
1822; grof geschut begroet, hetwelk tot laat in den avond voort-
duurde 1).
Den 4 (Jen December zeilde de heer Muller naar den mond der
Katapan-rivier, waar de harde wind hem noodzaakte een paar da-
gen te blijven liggen. De schooner Emma was reeds vroeger naar
Pontianak teruggekeerd om de groote gevaren te ontgaan, waaraan
zulk een vaartuig gedurende den kwaden moeson in deze nog ge-
noegzaam onbekende wateren zou zijn blootgesteld. Eerst den 7d“
December geraakten de praauwen van Radja Akil, niet zonder
moeite, u it den mond der rivier en over de zandbank v66r haren
ingang. Men hield nu längs de kust met bet oogmerk om Sukkadana
en daarna, zoo mogelijk, ook de Karimata-eilanden aan te
doen; doch de kleine vaartuigen werden weldra door den sterken
wind en de hooge zee verstrooid: slechls eene praauw kon zieh bij
die houden, op welke de heer Muller zelf zieh bevond. Den l S d«“
December eerst bereikte bij de bogt van Sukkadana, waar zieh
op beide volgende dagen een deel der praauwen herzamelde; den
1 8 den kreeg hij hier een bezoek van de beide onder-rijksbestuurders
van Matan , Pangeran Djaga di Laga en Pangeran Daeng Tjelah |
van verscheidene andere hoofden vergezeld. In tegenwoordigheid dier
hoofden en van vele andere toeschouwers en eene kleine afdeeling
krijgsvolk werd ook b ie r, bij den noordelijken hoek van den ri-
viermond, te r plaatse waar voorheen de stad Sukkadana gestaan had,
de Nederlandsche vlag met de gebruikelijke plegtigheden opgerigt.
Tevens werd aldaar een levende boom geplant en omheind, en daar-
achler een vijftal wilde notenmuskaatboomen in den grond gezet.
In den namiddag ontving de heer Muller een brief van Radja
A k il, waarin deze hem berigtte dat door het onstuimige weder
eene der planken van zijn vaartuig was Iosgeraakt, en hij ,
te naauwer nood aan het gevaar ontkomen , de rivier van Sim-
pang in haveloozen toestand bereikt had. Hij besloot daarop zieh
mede derwaarts te begeven, wat echter wegens den tegenwind
veel tijd en moeite koslte. Den volgenden dag waren wel is waar
al de verstrooide praauwen vöör de rivier van Simpang b ije en ,
maar in zo6 siechten toestand, dat de majoor en zijne onderhoo-
rige officieren verklaarden dat zij buiten Staat waren langer zee
te bouwen. Daar de levensmiddelen verteerd w a ren , schreef de
J) G. Muller, b i 240—244.
heer Muller aan den Panembahan van Simpang om bij s ta n d , -en 1822.
ontving van hem eene hoeveelheid r i j s t , die echter voor niet langer
dan tien dagen toereikend was. Het plan om ook de Karimata-
eilanden te bezoeken was alzoo onuitvoerbaar geworden; doch de
meergemelde Oewan Hasan van Pontianak verrigtte niet lang daarna
de taak om u it naam van het Gouvernement de Nederlandsche
vlag op Groot-Karimata te planten 1). Den 24 sten December verliefen
de praauwen den mond der rivier van Simpang en zochten
längs de Mendouw-rivier en verder door de binnenwateren Pontianak
te bereiken, waar zij den 3 0 sten December aankwamen 2).
Op dezen logt door de binnenwateren bezocht de heer Muller
ook de negerie Koeboe 3) , waar hij mede de grondslagen schijnt
gelegd te hebben voor het contract, in het volgende jaa r door den
Commissaris Tobias met den Heer van dat landje gesloten. De
negerie Koeboe was niet lang na de stichting van Pontianak aan
de rivier Terentang gebouwd door een A rab ie r, Sjerief Mohammed
Eidroes genaamd, die, in navolging van den stich ter van Pontia-
n ak , vele vreemdelingen om zieh had verzameld, en, om zijne ves-
tiging te verzekeren, zieh onder de bescherming der 0 . I. Compagnie
had gesteld, die hem als ondergeschikt gebieder overihet land
tusschen de Poengoer en Majah, onder den titel van Toewan Koeboe
(Heer van Koeboe), erkende. Onder he t bestuur van dezen
vorst steeg de bevolking der n egerie, u it Malerjers en eenige Ara-
bieren en Ghinezen bestaande, allengs tot ruim 20 0 0 z ie le n , die
in den handel in rotan en houtsoorten u it de omringende bosschen
bun bestaan vonden, maar zieh ook niet ontzagen zeeroovers te
herbergen en in hunne togten en winsten te deelen. Deze bevolking
was verdeeld in twee kampongs, Koeboe en Membawang, in
welke laatstgenoemde Sjerief Aloewie,, een broeder van Sjerief Mohammed,
het gezag uitoefende. De stichter van Koeboe stierf eerst
in 1 8 2 9 , en was dus nog aan het hoofd van dien staat toen de
heer Muller deze streken bezocht en verkende 4).
i) Bij G. Muller staat, bl. 2 5 7 , dat dit geschiedde in het Iaatst van
Januarij 1824. Dit zal wel 1823 moeten zyn.
>) G. Muller, bl. 250—258.
8) G. Muller, bl. 258.
*) Deze bijzonderbeden kunnen strekken tot aanvulling van hetgeen D.
I , bl. 10 en 370, over Koeboe is gezegd. Zij zijn grootendeels geput uit
de bylagen eener missive van den heer Weddik, Gouverneur van Borneo,
dd. 22 July, 1845, en my met eenige andere MS. aanteekeningen, die ik
11*