
1823. heette te missen, maar werkelijk bezig was eenige meiden op te
v angen, die hem op de reis tot verstrooijing konden strekken J).
De Kajans of Dajak-Pari2) kunnen in het algemeen gezegd worden
de centrale deelen van Borneo te bewonen en zieh in verschillende
rigtingen tot aan de grenzen der Maleische bezittingen u it te strekken.
Het middelpunt van hun gebied is omstreeks den oorsprong der drie
groote rivieren, de Kapoeas, die naar het Westen, de Mohakkam of
Koetei-rivier, die naar het Oosten, de Barito of rivier van Banjer-
massin, die naar het Zuiden afvloeit. Zij zijn verdeeld in een groot
aantal stammen, zoodat men in hun land reizende, iederen nacht on-
der een anderen stam vertoeft. Maar hunne woonplaatsen vormen geen
aaneengeschakeld gebied: andere, soms aan hen onderworpen stammen
worien daartusschen, en ofschoon zij zieh in het algemeen op goeden
afstand van de kusten verwijderd houden, viudt men somtijds stammen
die te midden of in de nabijheid der Maleische staten zijn geves-
tigd 3). Dit |geldt van den stam van Kajans dien de heer H a rtm an n ,
gelijk wij zagen, te Oelah Lampong gevestigd vond, doch die later
weder naar de diepere binnenlanden verhuisd is , en ook van de
Kajans aan de Barram-rivier 4) , die zieh eerst sedert 25 ja re n , ten
gevolge van geschillen, uit de bovenlanden der Redjang derwaarts
begeven hebben 5). Schier al hunne stammen zijn onafhankelijk,
en ofschoon de vorsten van Koetei zieh veel moeite gegeven hebben
om die aan de boven-Mohakkam, waaronder de Modang en Bahau
de voornaamste z ijn , aan hun gezag te onderwerpen, is hun dit
nimmer op den duur of althans slechts zeer onvolkomen gelukt 6).
De Kajans aan de boven-Kapoeas en in het gebied van Broenei
boezemen aan de Maleijers meer vrees in , dan zij voor hen gevoe-
len. De hecr Tobias was van meening dat z i j , ofschoon onder
verschillende hoofden levende, toch een zeker gemeenschappelijk
bestuur hadden, waardoor zij hun zelfstandig bestaan handhaafden
en aan de andere Dajaks en Maleische vorsten ontzag inboezem-
den 7). Zeker is het dat vaak een groot aantal kampongshootden
*) Blume, bl. 129.
*) Zie over deze beide benamingen D. I , bl. 167.
8) Mundy I , p. 257, 258, Low, p. 321, 322, Burns, p. 140—142,
Tobias HS., bl. 12, 13.
*) Zie Inleiding, bl. l x x x v i i i .
!) The Barram-river, p. 686, 687.
#) Weddik K., bl. 143 v., 148.
’) Tobias HS., bl. 13.
(in hunne taal k ap o e i) het gezag erkennen van een gemeenschap- 1823.
pelijk opperhoofd, dat zieh den titel van Radja geeft en door de
bevolking uit de zonen, soms u it de dochters, van den overleden
vorst gekozen wordt x); doch dat een gemeenschappelijke band alle
stammen van Kajans vereenigen zou, schijnt door de naauwkeuriger
berigten van latere schrijvers niet te worden bevestigd.
Het zou een moeijelijk en langwijlig onderzoek vorderen, na te
gaan tot hoever zieh in verschillende rigtingen de woonplaatsen der
Kajans u itstrek k en , en welke stammen moeten gerekend worden
tot deze bijzondere afdeeling der bevolking van Borneo te behooren;
en hoezeer onze kennis van Borneo’s binnenlanden ook in latere
jaren is toegenomen, ik t wij fei of daarvoor zelfs in de berigten van
von Dewall, Schwaner, Becker en Burns genoegzame bouwstoffen
voorhanden zijn. In allen gevalle zou zulk een onderzoek buiten
de grenzen van dit werk liggen, daar de meeste en magtigste Pa-
rische stammen in het gebied van Koetei en van Broenei gevestigd
zijn. De Kajans welke de heer Tobias bij zijne plannen tot uit-
breiding van het Nederlandsch gezag bepaaldelijk op het oog h ad ,
en wier land de heer Müller thans inzonderheid voornemens was
te gaan bezoeken, waren die der bovenlanden aan de Redjang-rivier,
onder welke zieh later de Engelschman Burns geruimen tijd heeft
opgehouden, en die ons door zijne berigten naauwkeurig bekend
zijn 2). Yolgens dezen schrijver wonen zij zuidwaarts tot aan eh
längs de rivier Djinian, die niet ver van de bronnen der Kapoeas
moet ontspringen en zieh boven Serekei met de Redjang, waarvan
zij de voornaamste tak is, vereenigt 3). De heer Müller had van
zijne Maleische berigtgevers vernomen, dat zij 50 ä 60 uren (roei-
jens ?) landwaarts inwoonden, zeer talrijk waren en onder verschillende
hoofden stonden, onder welke zekere Akam Battoe het
meest bekend was; en dat er geen ander middel was om hen te
bereiken, dan door de rivier Redjang of Limbong op te varen,
voorbij de Maleische kampong Redjang, waar de Sultan van Broenei
het gezag aan een Mantri, onder den titel van Petinggi, had
toevertrouwd, en eenige horden van zeer woeste Dajaks, wier roof-
‘) Low, p. 322, Dalton, p. 4 8, Weddik K., bl. 97, 143, 151. Het
blijkt uit deze berigten dat ook de mindere hoofden dikwijls Radja’s ge»
noemd worden.
s) Zie Inleiding, bl. l x x x v i i i .
8) Burns, p. 140.