
1827. nig gespannen was, dat wederom de zending van een Commissaris
werd noodig geacht, die wederom tot een verandering van stelsel
leidde, wederom door even weinig bevredigende uitkomsten gevolgd.
De bezuinigingen den resident bij zijne instructie voorgeschre-
ven, leidden tot nog verdere inkrimping onzer etablissementen,
zoodat b. v. aan den assistent-resident van Sambas tevens de be-
trekking van pakhuismeester werd opgedragen 1). De post te Lan-
dak werd nog in 18 2 7 geheel ingetrokken , waardoor ook de over-
eenkomst van 1823 omtrent de diamantmantmijnen, die in de
laatste jaren verlies had opgeleverd, weder verviel, terwijl het
Gouvernement zelfs alle toezigt op het beheer der mijnen liet
varen 2). Inzonderheid was ook den resident opgedragen, eene po-
ging te beproeven om het landschap Larah en de daarin wonende
Dajaks in vollen eigendom aan den Sultan van Sambas terug te
gev en , tegen eene vermindering van f 6 0 0 0 op het bedrag der
hem verleende schadeloosstelling 3). Natuurlijk was to ch , bij het
gewijzigde stelsel ten aanzien der Ghinezen en bij den schroom
voor alle uitgaven die nie t oogenblikkelijk productief waren, aan
geene vernieuwde pogingen tot opwekking van de industrie onder
de Dajaksche bevolking te denken, en bij de toenmalige bespa-
ringswoede was de winst van eenige duizenden guldens met de
opoffering der toekomst van eenige duizenden Dajaks niet te duur
betaald. Deze laatste bezuiniging werd eerst tot stand gebragt bij
het nieuwe c o n tra c t, den 2 9 sten November 18 2 8 met Sambas ge-
slolen, terwijl kort te voren, den 31sten Maart deszelfden ja a r s , ter
gelegenheid van een contract met den Sultan van Pontianak ten aanzien
van Mampawa aangegaan, ook onze nederzetting in dit rijkje op
zoo zuinigen voet was gereorganiseerd, dat zij van nu af alle betee-
kenis verloor. Wij zullen deza beide overeenkomslen en de daarmede
verbonden schikkingen in het Volgende boek nader leeren kennen.
1828. Ten gevolge dezer verschilfende maatregelen scbijnt het hoofd-
oogmerk, het evenwigt tusschen inkomsten en uitgaven, of liever
het overwigt der eerste op de la atste , inderdaad tijdelijk bereikt
te zijn. Althans werden voor 18 2 8 de generale inkomsten geraamd
op f 2 2 4 ,0 0 0 , eene som die de raming der uitgaven met f 30,000
') Dit blijkt uit Francis, bl. 83.
2) Ofl. Stukk. HS. bl. 226, 248. Ygl. D. I , bl. 74.
8) Van Lijnden T. N. I ., bl. 186.
overtrof, terwijl de pachten voor dat ja a r eene som van f 77,974 1828.
opbragten 1).
Wanneer wij echter deze cijfers wat van nader bij beschouwen,
zullen wij weinig reden hebben om ons over d eu itkom st te verbinden.
Daaruit blijkt toch dat de ontvangsten sedert 1 8 2 5 niet
waren vermeerderd, en dus het batige s lo t, waarop men rek en d e ,
niet door vermeerdering van welvaart, maar enkel door bekrimping
van uitgaven verkregen was. Die bekrimping ging waarschijnlijk
veel verder dan het door den heer Tobias geopperde p la n ; want
men kan niet aannemen dat hij de toekomstige ontwikkeling van
Borneo zoo geheel aan de belangen van he t oogenblik zal hebben
willen prijs geven. Onze zorg bepaalde zieh nu schier uitslui-
tend tot de kustplaatsen, en de aanraking met de bevolking der
binnenlanden, van welker verheffing u it haren staat van dierlijke
ruwheid en diepe vernedering men zieh zoo veel goeds beloofd had,
hield nagenoeg geheel op. De schatten die Borneo in zijnen schoot
be slu it, werden verwaarloosd, en de pogingen tot bevordering van
den landbouw onder de Dajaks gestaakt. De contracten met de bin-
nenlandsche vorsten, wier grondgebied men ontruimd h a d , vervielen
, en daarmede ging ook de vrucht der pogingen om de oude
misbruiken en gruwelen te w e re n , geheel verloren. De afgeschafte
tollen op de Kapoeas werden allengs hersteld en de handel weder
door de knevelarij der bovenlandsche vorstjes gedwarsboomd, zoodat
reeds in 1831 eene expeditie tegen Sangouw moest gezonden
worden, die tot eene nieuwe overeenkomst leidde; in 1 8 3 4 de assistentresident
van Pontianak zieh tot een togt naar Sintang in het belang
van den binnenlandschen handel verpligt zag; en toch weder vöor
de overeenkomsten in 1847 door den heer van Lijnden met de
staten aan de Kapoeas aangegaan, de Pontianaksche vaartuigen die
de rivier opgingen, te Sangouw eene som van f 6 0 , te Sekadouw
van f 5 0 , te Sepouw van f 2 5 moesten betalen. Het koppensnellen
der Dajaks, het welk, zoolang de bepalingen der contracten door
onze bezetting van S in ta n g , Sangouw en Landak waren gerug-
') Tobias, bl. 88. In een uittreksel uit de Singapore-Chronicle van
Nov. 1827 (Moors Notices, p. 11) worden de inkomsten van Borneo’s
Westkust op f 9000, de uitgaven op _/4 5,000 per maand begroot, zoodat
een maandelijksch verlies van ongeveer f 34,000 geleden werd. Indien wij
deze opgaven op rekening van het jaar 1826 stellen, zijn misschien de
uitgaven niet veel te hoog, maar de inkomsten toch naar alle waarschijn-
lijkheid wel wat te laag geraamd.