
1828. sloot n u , uit hoofde der aanlioudende zuide- en zuid-ooste-winden,
den aanval uit te stellen, zieh op het eiland Panoembangan van
watermen vervolgens te Pontianak van levensmiddelen te gaan voor-
zien,” 'en aldaar nog een zestigtal Ambonesche Soldaten, die men
wachtende was, in te nemen. Inmiddels zouden Radja Akil en de
luitenant Westphal de vaarwaters en de verdedigingswerken aan
den mond der beide rivieren zoo naauwkeurig en geheim mogelijk
verkennen.
Van dezen last kweet zieh Radja Akil door middel van kleine
booten (sampans) in den nacht met de grootste naauwgezetheid.
Toen derhalve kapitein Dibbetz, voor twee maanden van levensmiddelen
voorzien, met de geheele magt weder voor Matan verscheen,
vernam hij d a t, volgens de gedane peiling, al de kleinere vaar-
tuigen de Karbouw-rivier bij springtij zouden kunnen opzeilen.
Hij trachtte nu den vijand in den waan te brengen dat de aanval
voornamelijk op de Katapan-rivier zou gemunt wezen, opdat hij
daar zijne verdedigingsmiddelen mögt concentreren. De uitslag be-
antwoordde aan de verwacbting, gelijk men van drie overloopers
vernam. Kapitein Dibbetz was eerst voornemens geweest aan de
monden van beide rivieren tevens te doen landen, en alzoo den vijand
tusschen twee vuren te brengen, maar had om zijne geringe
magt daarvan moeten afzien. Thans was zijn plan om met het fre-
gat en den schooner, benevens eene gewapende' barkas en de sloe-
p en , den mond der Katapan-rivier te bezetten , terwijl de overige
magt op de kleine, minder diepgaande vaartuigen de Karbouw-rivier
zou opstevenen. Het bevel over deze vaartuigen werd aan den luitenant
ter zee Westphal, dat over de landingstroepen aan kapitein
Gennet opgedragen. De resident Gronovius voegde zieh bij dit hoofd-
gedeelte der expeditie, om door zijne ervaring de goede verstand-
houding tusschen de inlanders en de onzen te bevorderen.
Stroomingen en andere tegenspoeden verhinderden echter de da-
delijke landing dezer magt en gaven die van Matan gelegenheid om
het oogmerk der onzen te raden en zieh op het bedreigde punt te
versterken. Eerst den 2 den September had de landing plaats. De
vijand schoot vooral op de praauwen vän Radja Akil, welker verlies
echter slechts in twee dooden en zes gekwetsten bestond. Terwijl
nu een deel der Nederlandsche troepen , onder bevel van de
luitenants Lehman de Lehnsfeldt, de Haan en Mulder, reeds geland
was, in het digte bosch aan den oever doordrong en eene der vijandelijke
bentings, te midden der moerassen opgerigt, veroverde, trok 1828.
zieh de luitenant Westphal met de geheele scheepsmagt te ru g , en liet
den bevelhebber der expeditie weten dat hem de onderneming on-
doenlijk voorkwam, en dat het onmogelijk was de booten van Radja Akil
in linie te scharen, terwijl hij verzocht in zijn bevel te worden ver-
vangen. Kapitein Dibbetz was zeer misnoegd over dit b e rig t, te meer
daar de resident Gronovius, die niet schroomde te midden van het vuur
heen en weder te varen om hem van den staat van zaken te on-
derrigten, hem te gelijker tijd te kennen gaf dat de aarzeling der
onzen de stoutmoedigheid des vijands had aangevuurd. Westphal
werd door den luitenant Zwaanshals afgelost, die den volgenden
dag den aanval met veel beleid en moed hervatte. De Ambonezen
dienden als scherpschutters en verspreidden zieh in de bosschen,
terwijl de overige troepen bijeen bleven en onder een wel onder-
houden vuur de vijandelijke verschansingen bestormden en de
verdedigers uiteen dreven. Zoo kwam m e n , terwijl ook de nog
achtergebleven vaartuigen opzeilden en twee vijandelijke praauwen
buiten gevecht stelden, tot voor de voornaamste benting onzer te-
genpartij. Het was toen een ure na den middag, en de brandende
zonnestralen p u tt’en de krachten onzer dapperen uit. Men besloot
dus hun eenigen tijd ru s t te geven, in den nacht de benting om
te trekken, en de bestorming den volgenden morgen te doen plaats
hebben.
Gedurende den nacht hoorde men in de benting een vreesselijk
getier, terwijl de onzen zieh in diepe stilte tot den aanval voor-
bereidden; doch toen met het aanbreken van den dag de aanval
op ’s vijands laatste verschansing beginnen zou, vond men haar
o ntruimd, en het bleek dat de kreten des vijands slechts hunne
vlugt hadden vermomd. Oogenblikkelijk werd hier nu de Nederlandsche
vlag geheschen; drie vaartuigen en vier stukken geschut
vielen den onzen in h an d en ; de verdedigingswerken en won ingen
des vijands werden verbrand en de togt de rivier opwaarts voort-
gezet. Het verlies der onzen bestond bij de verschillende gevechten
slechts u it drie dooden en twaalf gekwetsten; dat der vijanden kon
men niet berekenen, daar' z ij, als naar gewoonte, hunne Iijken
hadden inedegevoerd.
Terzelfder tijd werd, na groote drukte gedurende den na ch t,
ook de mond der Katapan-rivier door den vijand ontruimd. Het
vuur der Bellona en verdere schepen, gepaard met eene inmiddels
II. 29