
1819. ra t, tot den rang van Toemenggoeng verheven en met een aanzienlijk
stuk lands begifligd was. Deze man , die nog nimmer zijn geboor-
teland had verlaten, had echter niet geaarzeld, om zijne gehecht-
lieid aan het Gouvernement te to o n en , den beer Nahuys op zijn
verzoek naar Borneo te vergezellen, waar hij hem bij alle onder-
bandelingen met de Chinezen en bij het verzamelen van inlichtin-
gen le hunnen aanzien, door zijne kennis der taal, de gewigtigste
diensten bewees L). Door zijne tusschenkomst liet nu de Commissaris
ook bij de Chinezen zelven berigten inw in n en , die, ofschoon
zij hem in de meening versterkten dat de schuld van het gebeurde
rneer aan de onverstandige handelingen der residenten, dan aan vij-
andelijke gezindheid der Chinezen te wijten was, echter den twijfel
aangaande de wäre toedragt der zaken nog vermeerderden. Hij
schreef daarom aan den kapitein Chinees van Montrado, Sing-sang,
dat hij met de overige leden der kongsies van Montrado, Boedoek
en Larah ten spoedigste naar Sambas zou opkomen, waar ook hij
zelf zieh binnen weinige dagen dacht te bevinden. Het antwoord
luidde dat dit vooreerst nog, wegens de werkzaamheden voor hen
aan het Chinesche nieuwjaar verbonden, ondoenlijk zou z ijn , doch
dat zij bereid waren le komen, zoodra de drukten van het feest
voorbij waren. De Commissaris rnoest hiermede genoegen nemen,
en hoopte deze zaak bij zijne komst te Sambas naar behooren te
zullen kunnen afdoen 2).
Inmiddels waren de onderhandelingen met den Sultan van Pon-
tianak over het te sluiten conlract aanmerkelijk gevorderd. De
Commissaris ging daarbij uit van den re g e l, dat alle overeenkom-
sten het wederzijdsch belang der beide contracterai de partijen tot
grondslag moeten hebben, — een regel niet alleen billijk in zieh
zelven, rnaar ook gevorderd door zijne positie tegenover een zoo
schrander man als de Sultan van Pontianak, en bij het gemis eener
genoegzame militaire magt om het opleggen of afdwingen van be-
zwarende voorwaarden mogelijk te maken. Eene der hoofdbedoelin-
gen was zoodanige voordeelen voor het Gouvernement te verwerven
als de kosten van het établissement behoorlijk konden dekken, en
) Brief van den Commissaris Nahuys aan den Gouv.-Gen. van 16
Mei 1819 no. 22 (ELS.). Bij dezen brief steli de Commissaris voor, hem
uit hoofde zijner op Borneo bewezen diensten tot den hoogeren rang van
Adipati te bevorderen.
s) Nahuys HS. IY , bl. 12—14, met de bijlagen A en B.
de beer Nahuys meende dit oogmerk niet beler te kunnen berei- 1819.
ken, dan door de voordeelen die de Sultan zelf zou genieten, afhan-
kelijk te maken van de mate, waarin hij het Gouvernement met
de ressources van zijn rijk zou bekend maken 1). Opmerkiug verdient
dat ook de Commmissaris Nahuys bij zijne onderhandelingen
met den Sultan onkundig was van het contract, in 1779 tusschen
de Compagnie en Pontianak gesloten , zoodat dit zonder eenigen
invloed bleef op de nieuwe overeenkomst 2). Of het inderdaad wen-
schelijk geweest ware dat de Commissaris, bij het vaststellen der
nieuwe overeenkomst, dien leidraad liadde in handen gehad , durf
ik niet beslissen 3). Het nieuwe contract, bestaande u it 28 artike-
l e n , werd den 1 2 den Januarij geteekend. Ik zal van dit stuk eene
eenigzins uitvoerige analyse geven, dewijl het niet slechts als de
grondslag van al onze latere overeenkomsten met Pontianak be-
scbouwd moet w o rd en , maar ook eenigermate tot model strekte
voor al de overige contraclen, sedert met de vorsten van Borneo’s
Westkust aangegaan.
Na de verklaring dat tusschen het Ned.-Ind. Gouvernement en
den Sultan van Pontianak een duurzame en vaste vrede , vriend-
en bondgenootschap bestaan zal (art. 1 ), en dat de Sultan zieh on-
der de bescherming stelt van het Ned.-Ind. Gouvernement (art. 2),
hetwelk hem die van zijne zijde uitdrukkelijk toezegt (art. 5) en
belooft hem bij zijnen rang en in het bezit zijner landen te zullen
handhaven (art. 4 ) , staat de S u lta n , ter voorziening in de kosten
van het Ned. établissement te P ontianak, als het middel om hem
de bedongen bescherming te verzekeren, de helft zijner landen in
volle souvereiniteit af (art. 5). Die afstand leidt echter niet tot eene
werkelijke verdeeling van grondgebied, m a a r, opdat de belangen
van den Sultan en het Gouvernement één en onafscheidelijk zouden
z i jn , tot eene gezamenlijke oefening der souvereiniteits-regten en
*) Nahuys HS. I , bl. 3—5.
s) Zie Verwikk., bl. 282, 283.
3) De heer Tobias HS., bl. 47, zegt daaromtrent: //Had de Sultan dat
stuk aan den Commissaris medegedeeld, het met hem aangegaan contract
ware zeker op eene andere, voor hemzelven mogelijk voordeeliger, en toch
op eene voor land, volk en ’s Gouvernements belang betere leest geschoeid
gew;eest.” Ik twijfel er zeer aan of het contract van 1779 de eer verdiende
van bij de nieuwe onderhandelingen tot model te strekken, en durf het bijna
wenschelijk achten, dat in alles wat wij sedert 1816 in Indie verrigt hebben,
de herinnering van de handelingen der Compagnie minder invloed had
geoefend.