
1831. 1 8 3 2 , waarbij de opium een pachtschat van / ‘ 1 8 0 0 , de overige
middelen te zamen van f 4 8 0 opleverden. Nadat hij aan den in-
landschen regent eene instructie had ter hand gesteld e n , in overleg
met den kommandant der expeditie, 2 0 Ambonezen in eene op
kosten des Panembahans voör den dalem opgerigte kaserne als gar-
nizoen had achtergelaten, keerde hij naar Sambas te ru g , een verslag
van zijne handelingen aan den resident toezendende, waarbij eene
begrooting der inkomsten en uitgaven van Landak gevoegd w a s , die
een jaarlijksch batig saldo van f 26,0 0 0 deed voorzien, alsmede een
voorstel om de tolgeregtigheden der naar Landak vervoerd wordende
goederen, ten behoeve des handels aldaar, eenigzins te verligten, ten
gevolge waarvan de resident aan de hooge regering autorisatie vroeg
om die van 1 2 percent op 6 percent te brengen. Wij hebben hier
weder een nieuw bewijs dat het Gouvernement sedert 18 2 6 niet
geschroomd h ad , de ontwikkeling van den binnenlandschen handel
overal op te offeren aan de schamele w in s ten , te trekken u it de hef-
fing van tollen, die vroeger, toen zij door de inlandsche vorsten
geheven werden, als zoo verderfelijk beschouwd en met zoo veel
ijver bestreden waren.
Opmerkelijk is de schroom der hooge regering om deze nieuwe
regeling der Landaksche zaken en de daarmede verbonden voorstel-
len goed te keuren. De gewezen Commissaris voor Borneo, Tobias,
werd daarover geraadpleegd toen de Gouverneur-Generaal nog alleen
van de p la n ne n des residents onderrigt was, en gaf, bij schrijven
van 2 8 November, in het algemeen zijne volkomen goedkeuring te
1832 kennen. De heer R itte r, die zieh in Junij 18 3 2 in commissie te
Batavia bevond, kon omtrent het aanvankelijk resultaat de noodige
inlichtingen geven en deze luidden in allen opzigte günstig. Hij
kon verklären dat alles thans in het Landaksche rüstig en stil was;
dat de inlandsche regent reeds onderscheidene malen stofgoud en
diamanten ten verkoop naar Pontianak had gezonden en dat deze
artikelen met goede winst waren van de hand gezet; dat de inlan-
ders he t diamantgraven met vernieuwden moed ondernomen hadden
en voortzett’e n ; dat de goudmijnen van Belentian de günstigste
vooruitzigten opleverden; dat de Chinezen van Montrado zieh wel
niet geheel u it de bovenlanden hadden teruggetrokken, maar dat de
overgeblevenen de levering van hun goud aan het Gouvernement
tot denzelfden prijs als die van Mandor hadden op zieh genomen ,
en men dus in hunne aanwezigheid kon berusten; dat niets dan
een Europeesch ambtenaar, die goed met de inlanders wist om te 1832.
gaan, nog aan onze vestiging aldaar ontbrak; en dat alles duidelijk
leerde, hoe verkeerd men gehandeld had met in 1827 ook dezen
p o s t, ter wille der toen verlangde bezuiniging, op te breken. In
weerwil dezer günstige getuigenis bepaalde zieh de hooge regering,
bij haar besluit van 1 Julij 1 8 3 2 , tot de goedkeuring vandeover-
schrijving der schuld van den kapitein A-loen op den groot-kapitein
van Mandor en tot de kennisgeving dat zij in de gedane uitgaven
berustte, maar stelde zij voor het overige al de stukken de Landaksche
zaken betreffende, te gelijk met andere d ie lo td eg e sch illen
met de Chinezen betrekking hadden, in handen van den benoemden
Commissaris voor Borneo’s Westkust F ran c is, » ten e in d ed ed a arin
verhandelde punten plaatselijk te onderzoeken en , naar bevind, onder
nadere goedkeuring te regelen” 1).
De nieuwe moeijelijkheden met de Chinezen, die hoofdzakelijk
tot de zending van den Commissaris Francis aanleiding gaven, zal
ik tot het volgend hoofdstuk besparen, en het tegenwoordige met
nog een paar bijzonderheden van anderen aard besluiten. De Sultan 1831.
van Sukkadana was, kort na de sluiting van het contract van 1 0
Maart 1 8 3 1 , naar Pontianak en vandaar in de maand Mei te Sukkadana
teruggekeerd, terwijl de nieuw-benoemde Europesche ge-
zaghebber, F. Greeff, den 1 5 de11 December aldaar was aangekomen:
Zoowel van zijne eigene terugkomst in zijne staten, als v an d ek om st
des gezaghebbers, had de Sultan den Panembahan van Matan be-
hoorlijk kennis gegeven, met verzoek dat hij naar Sukkadana zou
opkomen, doch in beide gevallen zonder eenig gevolg; zelfs had de
Panembahan de uitnoodiging van den gezaghebber zelven met eene
weigering onder voorwendsel van ziekte beantwoord. Ook had de
Sultan niets ontvangen van de inkomsten van Matan, die hem bij
het contract waren toegekend. Van dit een en ander gaf hij in 1832.
Februarij 18 3 2 in een schrijven aan den Raad van Indie Goldman
kennis, met berigt dat hij zieh reeds tot den resident ter Westkust
gewend h ad , doch zonder eenige beslissing te ontvangen, waarom
hij thans de krachtige hulp der hooge regering tot handhaving zij ner
regten inriep. Te gelijker tijd schreef de Sultan aan den Directeur
van Financien, met verzoek dat de hem nog toekomende twee derden
') Off. Stukk. HS., bl. 154—159, 171—213, 220—223, 225—227,
vgl. ook I). I , bl. 73, 74.