
hout voor de vorslelijke keukens zou zorgen. Deze inrigtingen, in
sommige opzigten allengs, ten gevolge van vele ingeslopen misbrui-
ken en overlredingen van magtsbevoegdheid, in verval geraakt, werden
in 1831— 3 , behoudens de approbatie door het Nederlandsch
gezag van alle keuzen van rijksgroolen en pembakals, inet geringe
wijziging hersteld 1).
De grondtrekken dezer inrigting vond men vroeger ook terug in
he t Matansche rijk , zooals men u it de mededeelingen van den heer
G. Müller, hoe onnaauwkeurig ook op dit p u n t , gemakkelijk kan
opmaken. Ofschoon de Sultan hoofdzakelijk slechts met zijnen
rijk sb e stu u rd e r, den Panembahan van Simpang, en de Pangerans
Djaga di Laga en Daeng Tjelab, en de Panembahan in zijn bijzon-
der gebied Simpang met zijne broeders Pangeran Depati en Pange-
ran Anom raadpleegden 2), wordt echter door M.uller in beide
staten een raad der voornaamste hoofden vermeld, die in buitenge-
wone gevallen, b. v. bij het verklären van oorlog en het sluilen
van vrede en ten aanzien van regtsgedingen waarin aanzienlijke
personen betrokken waren, moest worden gehoord 3). Eveneens
is in al de kleinere rijkjes längs de Kapoeas, met uitzondering van
Sekadouw, waar zieh thans de vorst eene onbepaalde magt heeft
toegeeigend 4), het hoofd van den Staat meer of min gebonden aan
den raad der mantri’s , doorgaans 4 of 3 in g e ta l, en van de oud-
s te 'c n aanzienlijkste ingezetenen des hoofdplaats, terwijl zelfs voor
de minst belangrijke zaken raadsvergaderingen (in de bovenlanden
a um geheeten) belegd worden, waarin de gevoelens dikwijls zoo-
zeer verschillen , dat men eerst na verscheidene dagen tot eene
beslissing komt. En niet minder beslaat in al deze staaljes invloed
der vrije Maleische hevolking, althans der oude ingezetenen (orang
n e g ri), in onderscheiding van de van elders aangekomene (orang
menoempang), op de keuze der kampong-hoofden, hetzij die de-
mang, patih , of met welken naam ook genoemd worden, en van
’) Mijne voorstelling der inrigting van het bestuur van Sambas berust,
behalve op de berigten van den heer Francis, voornamelijk op de reeds aange-
haalde publicatie van 11 Julij 1831 en twee daaruit later voortgevloeide tot
regeling van het bestuur en de belangen der Anak-soengei en der Dajaks in
Sambas van 11 en:12 Aug. 1833. In mijne verzameling Off. stukk. HS. komen
de eerste in een los ingevoegd afschrift, de beide andere bl. 140—164 voor.
2) Zie boven, bl. 156.
s) G-. Müller, bl. 27 1 , 308.
*) Zie D. I ., bl. 47.
dezen op de keuze van den troonsopvolger, Tiltijd behoudens de
goedkeuring van het Nederlandsch gezag 1).
De grootste afwijking van deze in de Maleische rijkjes gewone
staatsinrigting heerscht in het r ijk ,v a n Pontianak, waar te allen
tijde een meer absolute regeringsvorm bestaan heeft. Wel is waar
raadpleegt ook daar de Sultan met den rijkbestuurder en soms met
de oudsten en aanzienlijksten, doch hij is geenszins gehouden
hunnen raad op te volgen, terwijl in de verschillende kampongs het
bestuur is opgedragen aan hoofden, niet door de hevolking gekozen,
maar regtstreeks door den Sultan aangesteld. De oorzaak hiervan is
gelegen in het geheel gemis eener oorspronkelijke hevolking (orang
negri), tijdens Pontianak door Abdoe’r-rahman gesticht werd 2).
Men meene echter niet dat in de overige staten de hevolking in
de beperking van het gezag der vorsten door de raadsvergadering
van hoofden en aanzienlijken eenigen wezenlijken waarborg heeft
tegen verdrukking. Zoo ooit dan is in deze Maleische staten van
toepassing: quid leges sine moribus vanae proficiunt? De vorst en
zijne rijksgrooten en bloedverwanten hebben doorgaans geen ander
doel, dan van de geringere volksklassen zooveel mogelijk ten eigen
behoeve voordeel te trekken. I e d e r, verdrukt en geplunderd door
dengeen die boven hem Staat, tracht de schade op zijne minderen
te verhalen, en de geringe man zucht grootendeels onder de lasten
van een hopeloos pandelingschap. Ieder misbruikt zijn gezag waar
hij stralfeloos k a n , zoodat de oude instellingen dikwijls niet meer
dan in naam bestaan. Inzonderheid is het treurig gesteld met de
handhaving van het regt, waarbij de verregaandste willekeur heerscht.
De meeste misdrijven worden alleen met boeten gestraft, zelfs moord
niet uitgezonderd, tenzij de moordenaar van veel geringeren stand
mögt zijn dan de vermoorde 3). Doch de stra f schijnt geen ander
doel te hebben, dan om de regenten en hoofden te verrijken, en
indien zij dus geene beleediging aan hunnen persoon of verwanten
gepleegd, te wreken hebben, laten zij de misdadigers ongestoord en
geven zieh geene rnoeite hen op te zoeken, wanneer zij te arm
zijn om er iets van te halen. Daarentegen worden aan gegoede
personen, en inzonderheid aan vreemde kooplieden, bij de ge-
J) Van Lijnden N. T., bl. 626, 627, 629, Gronovius, bl. 348; vgl.
rog boven, bl. 132.
2) Van Lijnden N. T., bl. 625.
f) Vgl. boven, bl. 132 v.