
het getal huisgezinnen dat zij bevatten, en hetwelk soms tot meer
dan 50 k lim t, soms tot beneden vijf daalt. Men vindt er die tot
6 ä 700 voet lang zijn. Zij worden van ruw h o u t, gelijk het in
de bosschen gekapt w o rdt, vervaardigd en aan de stranden met
a ta p , in de binnenlanden meest met drooge alang-alang gedekt.
Längs den achtermuur strekt zieh eene reeks van afzonderlijke ver-
blijven voor elk gezin, die ieder van eene stookplaats voorzien zijn,
en van eene deur die op een gemeenschappelijken gang uitkomt.
De wanden tusschen deze afzonderlijke vertrekken bestaan siechts
u it ruwe boomschors, waarin gewoonlijk eene opening is g e laten ,
zoodat ieder bij zijn buurman kan in z ie n , terwijl bij feesten dat
zwak beschot, ten einde een vrijen doorgang te erlangen, gedeel-
telijk wordt weggenomen. De vloeren bestaan u it niboeng-latten ,
die op eenigen afstand van elkander üggen, zoodat, tenzij daarover
rotan-matten gelegd z ijn , men door de reten nederziet in den poel
van modder en v u iln is , welke zieh onder de huizen vormt en
waarin zieh duizenden muskieten ophouden, die de Dajaks op vele
plaatsen noodzaken om des avonds een d ik k e n , alles zwartmaken-
den damp van nat hout onder de huizen te onderhouden. -De deu-
ren worden slechts gesloten door een aan de binnenzijde daarlegen
geplaatst stu t, en het licht wordt in deze vertrekken toegelaten
doordien aan de achterzijde in het sterk afhellend dak valklep-
pen zijn aangebragt, die als vensters dienen, doch te Sintang door
eene opening in den wand worden vervangen. Aan ieder afzon-
derlijk vertrek wordt de naam van lawang, d. i. d e u r , gegeven.
Het aantal lawangs aan eene Dajaksche kampong toegekend, wijst
dus het aantal huisgezinnen aan 1), en elk huisgezin kan gemiddeld
op zes of zeven zielen gesteld worden. De gemeenschappelijke gang
is aan de beide uiteinden voorzien van ruw e , in boomstammen
gehouwen tra p p e n , die den toegang tot de woningen verschaffen.
Tegenover de beschreven vertrekken, aan de andere zij de van
den gang, bevinden zieh publieke haarden, ten behoeve der onge-
huwde mannen, die alleen van de lawangs zijn buitengesloten, en
nevens welke ook vreemde gasten worden geherbergd, onder het
genot van den aanblik der gesnelde koppen» die boven deze haarden
te, droogen hangen. Vöör deze haarden loopt eene gaanderij,
die bij beraadslagingen of gezellige vereenigingen gebezigd wordt,
’) B. v. hierboyen in het contract met Sambas, bl. 201.
of ook tot werkplaats dient voor h en , die iets te huis te verrieten
hebben. De ongehuwde m an n en , die bij de publieke haarden ver-
n a c h te n , houden bij beurten de w a c h t, daar de ingangen tot den
gemeenschappelijken gang nimmer gesloten worden. De gang der
publieke haarden en de zoo even genoemde gaanderij zijn niet door
beschotten afgescheiden, maar de grens wordt alleen door de plaat-
sing der posten aangewezen. Vöör het geheel dezer woningen loopt
nog eene niet overdekte buitengaanderij , bestemd voor het droogen
en stampen van rijs t en andere dergelijke verrigtingen. Op de
zoldering wordt het oorlogstuig, het jagt- en viscbgereedschap be-
w a a rd , en in het slijk onder deze huizen is de verblijfplaats der
varkens, die het meest geliefde voedsel der Dajaks uitmaken, doch
doorgaatis alleen bij feesten geslagt worden. Het geheel is dikwijls,
tot beveiliging tegen vijandelijke overvallen, met eene hooge ijzer-
houten palissadering omringd 1). Aan de boven-Sekajam, in het
gebied van Sangouw, Staat afgezonderd van de groote woning een
wachlhuis van achthoekigen vorm, eveneens op palen en met een
spits toeloopend dak. Het draagt den naam van p a n t j a r en
vervangt, als verblijfplaats der ongehuwde mannen en vreemdelin-
gen en als rookplaats der gesnelde koppen, de gaanderij der publieke
haarden. Deze inrigting der kampongs is eene toenadering
tot die, welke onder de Berg-Dajaks in het gebied van Broenei
gewoonlijk wordt aangetroffen 2).
Hoe weinig ook de beschreven woningen aan onze begrippen
van gemak en weelde mögen beantwoorden, heerscht echter in de
afzonderlijke vertrekken meer orde dan doorgaans bij de Maleijers.
De matten (bidai, kalassa) op welke zieh de leden des gezins te
slapen leggen, met een houten blok van drie duimen d ik , die anders
als zitplaats d ie n t, tot hoofdkussen, zijn des daags opgerold
en in een hoek geborgen. Al de schatten van den bewoner zijn
längs de wanden opgehangen of neergezet: metalen gongs en andere
muzijk-instrumenten, verscheidene manden met kleedingstukken en
>) Van Lijnden, bl. 576—578, 612, Millies, bl. 21 6 , Ritter in T,
v. IST. I ., Jaarg. V I, D. i n , bl. 215, 216, en A., bl. 433, Tobias, bl.
'2 5 , 26, Francis, bl. 6 , Gronovius, bl. 342, Uittreksel uit een brief van
Sambas in T. v. N. I ., Jaarg. I , D. I , bl. 4 8 , 4 9 , Crawfurd, Malay
Grammar, I , p. l x x x i i ; vgl. Low, p. 169—172, 278—284, S. Müller,
bl. 401, Schwaner B., I , bl. 215—219, Hupe, bl. 266—269.
8) Van Lijnden N. T . , bl. 577, Low, p. 280—282. De laatste noemt
deze gebouwen pangah en geeft daarvan eene afbeelding in houtsnede.