
stoornis die de werkzaamheden van den landbouw ondervinden, en
h e t gebrek dat daaruit geboren wordt 1). Maar het hier gezegde
is hoofdzakelijk op de onderlinge oorlogen der Maleische vorsten
tocpasselijk. Niet zelden organiseren zij zelven grootere strooptogten
hunner Dajaksche onderdanen op het gebied der vrije Dajaks, om
slaven en buit te maken of zieh wegens ondergane beleedigingen
te w rek en , en tegen Dajaksche stammen, die weigeren hun gezag
te e rk en n en ; en somtijds stellen zij daarbij zieh zelven of andere
voorname Maleijers aan het hoofd. Niet zelden hebben dan bloe-
dige ontmoetingen plaats. Zoo trachtte zieh in 1821 de vorst van
Landak de Dajaks van Soengkoeng, die zieh aan zijn gezag poog-
den te onttrekken, door hulp der Dajaks van Djamboe, huune na-
b u ren , en van andere Dajaksche stammen te onderwerpen. Hunne
scharen , door een dertigtal welgewapende Maleijers ondersteund,
werden aangevoerd door zekeren Raden Mim. De afloop was echte
r voor Landak niet günstig. Ofschoon Raden Mim bij den eer-
sten aanval aan de Dajak-Soengkoeng geduchte verliezen to eb rag t,
zegepraalden dezen echter door hunne ontzagchelijke overmagt. De
aanvoerder bleef met 23 der zijnen op het slagveld; de overigen
ontkwamen na duizenden gevaren in de bosschen te hebben door-
geworsteld, en hadden hun behoud voornamelijk te danken aan
de zucht der vervolgers om zieh vän de hoofden der verslagenen
meester te maken, hetgeen telkens de vervolging vertraagde. Andere
voorbeelden van dergelijke ondernemingen zullen ons in het
vervolg meermalen voorkomen. In geval van günstigen afloop
maken zieh de vorsten van de gevangenen en buitgemaakte tam-
pajans en koperwerk meester, terwijl aan de arme Dajaks slechts
de koppen der verslagenen worden overgelaten. De strijders die
bijzonder hebben uitgemunt, worden op eene zeer goedkoope ma-
nier door het bestrooijen met poeloet als eerbewijs beloond 2).
Wanneer de Dajaks terugkeeren van eenen togt waarop eenige
koppen zijn buit gemaakt, heerscht er algemeene vreugde in de
kampong en wordt er een groot feest gevierd, dat meestal een
geheel etroaal cn bij sommige stammen zelfs drie dagen en drie
nachten d u u rt; maar dat somtijds, wanneer er geen genoegzame
*) Van Lijnden N. T ., bl. 634.
s) Van Lijnden N. T . , bl. 635. Het verhaal van den togt van Raden
Mim is ontleend uit Tobias HS ., bl. 13, 14.
voorraad van padi is, tot den volgenden oogst blijft uitgesteld. De
wijze van feestviering is niet overal geheel dezelfde; het volgend
tafereel moet dan ook slechts dienen om daarvan in h e t alge-
meen eenig denkbeeid te geven. De hoofden der slagtoflers worden
op lange staken ten toon gesteld, en mannen en vrouwen door elkander
voeren daarom heen, onder het aanhoudend slaan der gen-
dangs, een dier woeste dansen u it, welke reeds vroeger beschreven
zijn. Anderen stellen in het midden van den kring een tampajan
of de t j a n d o n g , waardoor men staken verstaat van 3 0 ä 4 0 voet
lioogte, op welke het gesneden en gekleurde afbeeldsel van een rhi-
nocerosvogel geplaatst i s ; zij houden alsdan onder het dansen de
afgeslagen koppen in de hand. Somtijds volgt daarop eene walge-
lijke plegtigheid, daarin bestaande dat de gesnelde hoofden door de
gelukkige overwinnaars op een aarden schotel naar de rivier worden
gebragt, waarop allen zieh te water begeven. De koppen
worden dan ondergedompeld en de hersenen er uit geschud, te rwijl
mannen en vrouwen, zieh in het bloedige water badende, die
benedenstrooms trachten op te vangen en om strijd verslinden.
Daarna wordt de kop weder aan den slaak gehecht en daarmede
rondgeslingerd , terwijl allen zieh verdringen om door het daarvan
afspringende water bevochtigd te worden, hetgeen zij meenen dat
hun zegen zal aanbrengen 1). Daarna worden de koppen afgedroogd
en plegtig naar de kampong teruggedragen, waar zij tot duurzame
gedachtenis der behaalde zege in den rook van den haard des overwinnaars
worden opgehangen, om het getal der berookte hoofden
te vermeerderen , die als eene kostbare erfenis van geslachte tot
geslachte worden overgeleverd. Maar nog is de feestvreugd niet
ten einde. Een maaltijd volgt, zooals zelden den Dajak vergund
wordt. Onder lange, vluglig opgerigte, met kokos-bladeren gedekte
loodsen , worden kalassa’s (grove matten) uitgespreid en met pi-
sang-bladeren belegd, op welke hoopen rookende rijst worden uit-
gestort. Het anders zoo schaarsche zout is in overvloed voorhan-
den. Gepofte varkens, hoenders en eenden vervangen nu de wilde
wortelen en verzuurde doerians, die anders tot toespijze gebruikt
worden, en terwijl de gasten van verschillende kunne en ouderdom
*) Deze plegtigheid wordt vermeld door Ritter A., bl. 425, en door
Hartmann HS. III, bl. 16, volgens wien zij in Salimbouw wordt in acht
genomen.