
1831. Sultans jongeren broeder, die thans den rang van Pangeran Ban-
dhara bekleedde en z ieh , door zijne goede hoedanigheden, zoowel bij
de Nederlandsche gezaghebbers als bij het volk had weten bemind
te maken. De heer Gronovius verzekerde dat de Sultan, mits voor
zijn inkomen door de toekenning van een pensioen en van eenige
Dajaksche kampongs als apanagie behoorlijk gezorgd w e rd , deze
schikking eer als eene gunst dan als een blijk van ongenade zou
aanmerken, en wilde dan tevens van deze gelegenheid gebruik maken
om de apanagien, die bet onderhoud der hoofden van Sambas
behoorlijk verzekeren zouden, volgens de gemaakte overeenkomst
vast te stellen *).
Nadat de heer Gronovius ook over dit plan met den Raad van
Indie Goldman had geconfereerd, nam de Gouverneur-Generaal den
jjaen Maart 1831 een besluit, waarbij de Sultan, zoo het heette uit
lioofde zijner hooge jaren en op zijn uitgedrukt verlangen, werd
ontslagen, onder toekenning van den rang van Jang di pertoewan
en een pensioen van / ’30 0 0 ’s ja a rs , terwijl de Pangeran Bandhara
Sri Maharadja in zijne plaats tot Sultan met eene jaarwedde van
/"9000 benoemd werd. Met den nieuwen vorst zou verder een contract,
in alles behalve het p u n t der jaarwedde gelijkluidend met dat
van 1 8 2 8 , worden aangegaan, terwijl aan den resident werd opge-
dragren eene voordragt te doen omtrent den D O naam dien de nieuwe
vorst zou voeren, het noodige tot zijne aanstelling te verrigten en
tevens bij die gelegenheid de verdeeling der Dajaks volgens oud
gebruik deflnitief te regelen 2).
De heer R itte r , assistent-resident van Sambas, w e rd , als waarne-
mend resident ter W e stkust, bij de afwezigheid van den heer Gronovius,
met de uitvoering van dit besluit belast. De onderhandelingen
waren spoedig ten genoege der beide vorsten ten einde gebragt, en den
4<ien Mei 1831 werd het contract met den nieuw benoemden Sultan
aangegaan. Bij vergelijking met dat van 1 8 2 8 merkt men eene wijzi-
ging op in art. 2 en 3 , bepalende de opvolging en voogdijschap van
den Pangeran Ratoe. De voornaamsle afwijking bestaat in de bepaling
d a t, zoo ook de nieuwe Sultan vöör de meerderjarigheid van den Pa-
ngeran Ratoe mögt komen te overlijden, deze hem nogtans onmiddellijk
zou opvolgen, zonder dat een nieuwe waarnemende Sultan werd benoemd,
en zöö dat het hoogste gezag tot aan zijne meerderjarigheid 1831.
door den rijksbestierder gevoerd werd. Deze bepaling, die alleen ge-
maakt was om ijverzucht tusschen de leden der vorstelijke familie te
voorkomen, onder welke zieh niemand meer bevond die met den nieuwen
vorst of zijn voorganger op den titel van Sultan gelijke aan-
spraak h a d , gaf echter aanleiding dat van wege de hooge regering
ophelderingen gevraagd werden, waardoor de bekrachtiging van het
contract eerst plaats had bij besluit van 21 Februarij 1 8 3 2 , nadat
de geopperde bedenkingen door den resident ter Westkust voldoende
waren opgelost. Inmiddels had den 8 * * Mei 1831 de plegtige
voorstelling aan het volk van den afgetreden Sultan als Jaug di
pertoewan en van den Pangeran Bandhara als Sultan plaats. De
laatste aanvaardde de regering onder den naam van Omar Akama’d-
d in ; terwijl deze vreedzame ommekeer zonder eenige moeijelijkheid
of tegenkanting en tot algemeen genoegen der bevolking plaats had J).
Reeds den l l den Mei daaraanvolgende sloot de assistent-resident
met den nieuwen Sultan eene overeenkomst tot regeling van de
aanstelling der hoofden en de toewijzing der apanagien, en nadat
h i j , bij besluit van 7 J u n ij, door den resident was gemagtigd geworden
de bepalingen ten uitvoer te leggen in die overeenkomst
vastgesteld, werden zij bij publicatie van 11 July openlijk afge-
kondigd. De oude rijks-instellingen, voor zoover het aanlal en de
attributen der hoofden en de vlaggen betreft die elk hunner als
onderscheidingsteeken voeren mögt, werden daarbij zooveel mogelijk
hersteld of bevestigd 2) , de verpligtingen der hoofden ten aanzien
der handhaving van politie en justitie overeenkomstig de bepalingen
der contracten herinnerd 3) , en de inkomsten van de Dajaks
op billy ken voet onder de regthebbenden verdeeld. Onder andere
werden de Dajaks van Larah aan den Jang di pertoewan als apanagie
toegewezen. Ten aanzien van de bevolking der hoofdplaats
werd voorgeschreven dat allen zouden staan onder het hoofd dei
kampong welke zij bewoonden, al waren zij ook van eene andere
afkomstig, en dat z i j , in geval van v e rhuiz ing, daarvan
j acht dagen te voren aan het kampongshoofd zouden kennis ge-
J Off. Stukk. HS., bl. 129—148. Bij Netseber, bl. 14, beet de nieuwe
Sultan ten onregte Omar Djalaloe’d-din. Vgl. aid. de noot, bl. 2 1 , en 1 .
v. N. I ., jaarg. IX , D. H I , bl. 233.
s) Zie boven, bl. 326—328.
3) Zie boven, bl. 473.