
den zachtzinniger Dajak van het Kapoeas-gebied möge het soms
onverschillig zijn vauwaar hij zijne koppen bekomt, wanneer het
e r op aankomt, door het grooter aantal zijner zegeteekenen, over
zijn mededinger naar de band van een meisje te triomferen ]); in
den regel echter worden geene koppen gesneld, dan van dezulken
die als stam-vijanden beschouwd worden. Aan twee Dajaks van
Kantouw, die in 1 8 5 0 bij het gevecht tusschen ouze troepen en
de Chinezen bij Pamangkat tegenwoordig waren, vroeg de heer
Groll of zij die schoone gelegenheid niet hadden waargenomen om
eenige Ghinesche koppen te krijgen. »Waarom zouden wij die
»genomen hebben,” was het antwoord, »het zijn immers o n z e
»vijanden niet?” 2). Inderdaad, indien op Borneo zoo zonder eenig
onderscheid gemoord werd, als sommige schrijvers het doen voor-
komen, dan zou het onbegrijpelijk zijn dat van de Dajaksche be*
volking nog iets was overgebleven.
Maar wat men niet ontkennen mag is , dat het begrip van vijand
bij de Dajaks uitermate ruim is en dat onverzoenlijke veeten over-
erven van geslachte tot geslachte. »Heeft de eene s tam ,” zegt de
heer van L ijn d en , »een of meer menschen van den anderen ge-
» dood, dan wordt het eenigen tijd later gewroken en er is geen
» einde aan het moorden. Zoo gaan b. v. de Dajak Riboen in Sangouw
» sedert omstreeks 1 0 0 jaren bij de Dajak Pengoewan in Tajan kop-
» pensnellen. De Dajaks van T a jan , de eenigen die van geen kop-
» pensnellen weten, wreken zieh door van tijd tot tijd in groot aantal
»tegen de Dajak Riboen op te trekken en hunne kampongs te
» verbranden 3).” De heer Ritte r beschrijft, in een zijner doorgaans
zoo getrouwe tafereelen, een hoofd der Dajaks van Djamboe, in het
gebied van Landak 4) , die zieh op zekeren dag -herinnert dat een
der Kajans in h e t landschap Sintang het hoofd van zijn overgroot-
vader had gesneld, en dat van dien moord, die zijn geslacht met
schände bedekte, nog geene wraak was genomen. Dadelijk springt
bij op en begeeft zieh op weg; na eenige dagen keert hij terug
met het hoofd van een vierjarig meisje, dat hij in eene kampong
der Kajans was magtig geworden, door, onder duizend gevaren, le
midden van den nacht het huis te beklimmen, door eene open-
*) Von Kessel, bl. 191.
*) Groll op van Lijnden N. T ., bl. 596.
3) Van Lijnden N. T., bl. 635.
4) Zie D. I , bl. 83.
staande lawang binnen te d rin g e n , het eerste menschelijk wezen
dal hij bereiken kon het hoofd af te houwen, en zieh door een ver-
vaarlijken sprong uit de handen zijner door het geslommel ontwaakte
vijanden te redden *). Deze voorstelling stemt geheel overeen>met
hetgeen de heer Low aangaande de bloedwraak bij de Dajaks in
het gebied van Serawak vermeldt. »De oorlogen der Zee-Dajaks,
zegt h ij, »zijn zeer menigvuldig en veel bloediger dan die der Ma-
» leijers en der binnenlandsche stammen. Een groot deel der veeten
» waarin thans de Dajaks van Sekarran en Seribas gewikkeld zijn,
» ontspringt uit twisten, u it de dagen hunner voorvaderen afkomslig;
» en de door hen voorgegeven reden der voortduring is de vereffe-
» ning der rekening van koppen. De Dajaks toch houden in het
» algemeen naauwkeurig rekening van degenen die aan elke zijde bij
» eenige gelegenheid gedood worden. Onder de zeestammen schijnt
»ju ist op de naauwkeurigheid der verelfening nie t veel acht te wor-
» den geslagen; maar onder de bergstammen, bij welke de oorlogen
»noch zoo bloedig, noch zoo menigvuldig z ijn , wordt het aantal dat
» de eene stam aan den anderen schuldig is niet u it het oog verlo-
» ren. Een hunner hoofden verhaalde mij eens dat hij niet durfde
» reizen in eene landstreek die hij wenschte te bezoeken , omdat de
» bevolking zijnen stam vijandig was. Toen ik hem daarop mijne
» verwondering te kennen gaf, omdat ik in de meening verkeerde
» dat hij met ieder behalve de Dajak-Sekarran in vrede w a s , ver-
» haalde hij mij dat, in den tijd zijns grootvaders, de lieden van dien
»anderen stam vier van den zijnen hadden omgebragt, en dat zijn
«stam in vergelding slechts drie hoofden was magtig geworden, zoo-
» dat deze op nog een hoofd aanspraak behield. De rekening was
» dus niet vereffend, en ofschoon de vijandelijkheden eenige jaren
» gesluimerd h a d d e n , had alle verkeer tusschen beide stammen op-
» gehouden en konden zij elkander niet dan als vijanden ontmoeten.
»Om een vrede tot stand te brengen is het noodig dat de stam die
» het grootst aantal hoofden is magtig geworden , het verschil aan
» den anderen stam in goederen voldoe, bij welke berekening een
» man op 2 5 , eene vrouw op 1 5 ä 2 0 Spaansche matten geschat
» wordt. Is het verschil dus vereffend, dan vieren de bevredigde
» stammen te zamen een feest en blijven vrienden tot eene nieuwe
» oorzaak van geschil de vriendschap verstoort. De Zee-Dajaks ech