
gen, dan kan men dit naauw ernstig betreuren. Die liederen worden
meestal ter eere van den gastheer aangeheven; elke regel door
de voorzangster willekeurig bedacht, wordt haar door het koor na-
gezongen; de zangwijze is steeds dezelfde en bestaat slechts u it
twee akkoorden. De heer Hupe brengt het volgende voorbeeld bij:
l e. regel. De heer resident heeft een groot en fraai huis.
Koor. De heer re sident, enz.
2 e. regel. HÜ leeft daarin als een koning.
Koor, Hij leeft, enz.
3e. regel. Zijn tuin is gelijk een eiland.
Koor. Zijn tu in , enz.
4 e. regel. In den tuin staat een klapperboom.
Koor. In den tu in , enz. 1).
Daar de wijze van uitvoering der liederen waarvan de heer van
Lijnden spreekt, nagenoeg dezelfdte is , mag men de veronderstelling
naauwelijks gewaagd achten, dat de inhoud evenzoo ge'improviseerd
en van hetzelfde zoutelooze karakter is 2).
Behalve hunne gezangen moet men onder de intellectuele uit*
spanningen der Dajaks vertellingen, raadsels en een soort van
rijmspel teilen. Eene vertelling, »de maagdelijke dochter van Sultan
Bongsoe” getiteld, werd, waarschijnlijk door een der Ameri-
kaansche zendelingen, u it hunnen mond opgeteekend, en in een
Engelsch tijdschrift in de oorspronkelijke taal medegedeeld 3). Jammer
dat niets berigt is omtrent het "dialekt waartoe deze vertelling
behoort, zoo zelfs dat men alleen uit de vermoedelijke herkomst kan
opmaken dat zij op de Westkust te huis is , en d a t, in plaats van
eene volledige vertaling, slechts een kort overzigt van den inhoud
is gegeven. Hierdoor gaat het n u t als bijdrage tot de kennis der
Dajaksche talen grootendeels verloren, en dit is te meer te betreuren
, daar ook de inhoud niets tot de kennis der Dajaksche zeden
bijdraagt. De vertelling is klaarblijkeiijk van Maleischen oorsprong,
zooals reeds de l e z e n d e vogel, die er eene groote rol in speelt,
maar zeker niet te huis is bij een volk dat geen letters h e e ft,
overvloedig bewijst. Wij zullen er daarom niet verder bij stilstaan.
’) Hupe, bl. 145; vgl. Haie wij n D., bl. 286.
2) Dat bij de feesten die op’ het koppensnellen volgen, de vrouwen ook
op de Westkust geimproviseerde beurtzangen aanheffen, wordt uitdrukke-
lijk verzekerd door von Kessel, bl. 196.
3) Zie daarover D. I, bl. 174 noot.
Van de raadsels ( t i n g k e ’s) zijn een groot getal medegedeeld en
opgehelderd door den heer Hupe en zij vormen eene allerbelang-
rijkste bijdrage tot de kennis der Dajaksche zeden en denkwijze;
maar zij behooren allen te huis in Poelopetak, en het is mij zelfs
niet bekend of in het geheel de smaak in deze uitspanning ook op
de Westkust gevonden wordt. Daarom slechts een enkel kort voorbeeld:
»Welk vrouwtje gaat gekleed van huis en komt naakt teru
g ? ” — »de r i j s t k o r r e l , als hij ontbolsterd wordt” ; — »Wat
is eenmaal een kring en tweemaal gespleten?” — »de m a a n ; ” —
»Welke zerk bevat dertig lijken?” — »de s a r e b a k ” (eene soort
van boon J). Het rijmspel, b e l e h genaamd, bestaat alleen in het
vinden van woorden die rijmen op helgeen een ander zegt, zonder
dat het daarbij op den zin aankomt. Deze vrij geestelooze lief-
hebberij wordt ons weder alleen beschreven door den heer H u p e 2),
wiens schetsen in Poelopetak te huis behooren, en ook hier weder
is ’t mij niet bekend of de Westkust iets dergelijks aanbiedt.
Men kan gemakkelijk nagaan dat de Dajaks het in de weten-
schappen niet ver zullen gebragt hebben. Zoo is hunne rekenkunde
nog in de eerste kindschheid: om iets te berekenen ten aanzien
van voorwerpen die zij niet voor zieh z ien , moeten zij zieh die door
houtjes of steentjes vertegenwoordigen. Intusschen maken zij , die
veel met Maleijers of Ghinezen in aanraking komen, daarop dikwijls
eene uitzondering, en van de Dajaks van Poelopetak verzekert de
heer Becker dat zij zieh zeer goed in handelszaken weten te hel-
pen en velen in staat zijn moeijelijke sommen u it het hoofd te
berekenen 3). Hunne tijdrekening is van den allereenvoudigsten
aard. Zij rekenen niet bij ja r e n , maar bij oogsten en bij periodes
van drie ja r e n , na verloop van welke zij namelijk hunne ladangs
verwisselen. Den zaaitijd herkennen zij aan den stand der sterren
en den oogsttijd natuurlijk aan het rijpen van de rijst. Wanneer
sommigen op de Westkust van jaren en malanden spreken, dan
schijnen zij vooral het Chinesche jaar te bedoelen; zij noemen dan
de maanden eenvoudig de eerste, de tweede enz., en beschouwen
*) De lezer zal weldoen Hupe, bl. 252—27 8 , te vergelijken. Daar
deze raadsels, en misschien de geheele smaak in raadsels, op de Westkust
niet te huis behooren, heb ik mij tot zeer enkele voorbeelden, en die geene
opheldering behoeven, willen bepalen.
s) Hupe, bl. 279. ,
s) Van Lijnden N. T. b l., 591, Becker P . , bl. 430.