
1831. voerde bezuinigingen, om zieh met nadruk te doen gelden, hadden
de beeren Gronovius en Ritter den voortgang der misbruiken schier
lijdelijk moeten aanzien, waardoor zij tot eene hoogte geklommen
waren, die onder de leden der vorstelijke familie zelve ernstige
oneenigheden deed vreezen.
Ora ons een dieperen blik in den toestand dezer kust en den
aard der Maleische regering te doen slaan, zal het niet onbelangrijk
zijn eenige voorbeelden van de bestaande misbruiken aan te halen.
Men klaagde dat de Sultan de opium-smokkelaars ondersteunde en
zijne bescherming schonk aan eene rooverbende, welke een aanslag
op eenige Chinezen, die zonder pas naar Singapoera waren ver-
trokken, gevormd en hen bij hunne terugkomst vermoord en ge-
plunderd had. Men verzekerde stellig dat een deel der geroofde
goederen bij den Sultan was verborgen geweest; doch de assistentresident
had z ieh , bij den onrustigen toestand zijner residentie,
niet aan een onderzoek dezer zaak durven wagen.
Bij het contract van 18 2 8 was bepaald dat de Sultan, in overleg
met de eerste civiele autoriteit, het gezag over de bovenlanden
en hunne bewoners, met uitzondering van de Chinesche distrikten,
op eene behoorlijke wijze onder de leden der vorstelijke familie
zou verdeelen, opdat zij hun tot apanagie strekken zouden. Diens-
volgens had de Sultan in Mei 1 8 2 9 den resident ter Westkust
Gronovius verzocht, deze apanagien te regelen overeenkomstig het-
geen waarop de verschilfende leden van het vorstelijk geslacht,
volgens de oude landsgebruiken, aanspraak hadden. De zaak leverde
niet geringe zwarigheden op. Tijdens de verovering van Sambas
door de Engelschen en de vlugt des Sultans was ook te dezen
aanzien alles in verwarring geraakt, en onder de regering van Sultan
Mohammed Ali Tsafioe’d-din (1815— 1828) was het nimmer
to t eene nieuwe behoorlijke regeling gekomen. Zijn broeder, die
hem nu in de regering was opgevolgd, en toenmaals den rang
van Pangeran Bandhara (eersten rijksbestierder) bekleedde, had in
troebel water weten te visschen, en was er in geslaagd schier al
de dessa’s der Dajaks en Anak-Soengei aan zieh te trekken, zoo-
dat vier vijfden dier lieden hem regtstreeks ondergeschikt en de
overige leden der vorstelijke familie schier van alle inkomsten
verstoken waren, zonder daarom van de gebruikelijke opbrengsten
en heerendiensten te worden verschoond. Zij hadden zieh diensvol-
gens zoodanig in schulden gestoken, dat zij zonder de hulp van
he t Gouvernement geen uitkomst wisten. Hierin had dus de resi- 18
dent bij de vaststelling van het jongste contract pogen te voor-
zien; maar ofschoon de Sultan, met de gewone dubbelhartigheid
der Maleijers, zieh gemakkelijk had laten vinden om met hem een
plan tot regeling der apanagien te ontwerpen, toonde hij zieh
geenszins gezind dat ten uitvoer te leggen, en bleef hij, in weerwil
der herhaalde en ernstige vertoogen van den resident, volstandig
weigeren de Dajaks en Anak-Soengei, aan zijne bloedverwanten toe-
gewezen, ook werkelijk aan hen af te staan.
Niet minder had de Sultan dat gedeelte van het verdrag ge-
schonden, waarin hem was ten pligt gemaakt de hoogere en lagere
hoofden over de bevolking slechts in overeenstemming met het
Nederlandsch gezag te benoemen. Zoowel bij de aanstelling van
hoofden, als bij de uitschrijving van geldheffingen, had hij alle raad-
pleging met den assistent-resident opzettelijk vermeden en gedurig
minachting voor het Nederlandsch gezag aan den dag gelegd.
Het voorname bezwaar der bevolking van Sambas tegen den Sultan
bestond daarin, dat bij zieh nimmer in het openbaar vertoonde
of gehoor verleende, en zelfs zijne broeders vaak uren lang wachten
liet eer hij hun toegang gunde tot zijn persoon. Ofschoon de landsge-
woonte medebrengt dat op de beide groote feestdagen (hari'räja) van den
Islam !) ieder beschaafd inlander voor den vorst verschijnt om hem
geluk te wenschen en de voeten te k ü ssen , had de Sultan zieh
in het jaar 1829— 30 bij deze gelegenheden noch in de moskee
noch in den dalem willen vertoonen. Hiervoor bestond intusschen
eene zeer afdoende reden,, daar eene ongeneeslijke ziekte, het ge*
volg van vroegere ongeregeldheden, op het gelaat des Sultans afzig-
telijke verwoestingen had aangerigt.
Om al deze redenen achtte de resident het hoogst wenschelijk,
Sultan Othman Ramaloe’d-din van de regering te verwijderen. Hij
wenschte dit echter te doen op eene eervolle wijze e n , zieh op
zijn 60jarigen leeftijd en ziekelijken toestand beroepende, die het
wenschelijk maakten hem van den druk der staatsbelangen te ont-
heffen, hem den hoogen rang van Jang di pertoewan te sch en k en ,
die door de Maleijers te verheven voor werkelijke bemoeijing met
de rijkszaken geacht wordt. Daarentegen wilde hij he t wezenlijk
gezag, onder den titel van Sultan of Panembahan, verleenen aan des
’) Zie D. I , bl. 15. s /
v . - J L , jl t^ > -Av * * * * ^ ^
-— C—