
1827. tuchtiging reeds lang zijn ten deel gevallen, toen in 1827 een feit
dat alle vroegere in de schaduw stelde, gebiedend een krachtigen
maatregel kwam vorderen. Een Nederlandsch schip was op de
Karimata-eilanden gestraud, doch, nadat het door het volk verlaten
w a s, had Batin Galang, die liier toen in naam van het Gouvernement
het gezag voerde x) , een gedeelte der lading en wapening
weten te redden. De Sultan van Matan eischte dat hem de lading
zou worden uitgeleverd, en toen het genoemde opperhoofd
dit weigerde, overviel hij in de maand December het eiland Groot-
Karimata, ofschoon Nederlandsch grondgehied, met 2 2 gewapende
praauwen, doodde Batin Galang en zijn broeder, die beiden de
Nederlandsche vlag verdedigden, en voerde hunne op piekcn gestoken
hoofden, benevens de verscheurde vlag, als zegeteekenen naar zijne
hoofdplaats, werwaarts ook de geroofde goederen en wapenen ge-
sleept werden 2).
1828. De Commissaris-Generaal du Bus besloot, op het vernemen dezer
euveidaad, den Sultan niet slechts te tüchtigen, maar hem van de
regering vervallen te verklären, en deze, als een leen van het Nederlandsch
Gouvernement, op te dragen aan den majoor Radja Akil,
die zieh ju is t op dat oogenblik te Batavia bevond. Tot uitvoering
van dit plan werd het fregat Bellona, gekommandeerd door den
kapitein ter zee Dibbetz en bemand met 2 5 0 k o p p en , waaronder
1 2 0 Europeanen, alsmede de schooner Zeemeeuw en drie kanon-
neerbooten bestemd. Radja A k il, wien men den troon had toege-
d a ch t, moest zieh dien waardig maken door zijn persoon en zijne
flottilje van 9 praauwen ter beschikking van den kommandant der
expeditie te stellen en hem alle vereischte inlichtingen te verschaffen.
Men wilde de u itrusting in diep geheim doen plaats hebben,
om den S u lta n , zoo mogelijk, geheel onverhoeds aan te tasten.
Het ligt in den aard der zaak dat de Sultan bij het bewustzijn
zijner schuld niet gerast kon z ijn , en alleen de verhaaste terug-
komst van Radja Akil van Batavia was genoeg om hem tot vei-
ligheids-maatregelen aan te sporen. Men herinnere zieh dat de
rivier van Matan zieh met twee a rm e n , de Karbouw- en Katapan-
riv ie r, in zee s tö r t, en dat de opvaart van beiden, slechts voor
kleine vaartuigen mogelijk, door banken voor hare monding en een
') Zie boven, bl. 215.
s) Yan Kämpen, I I I , bl. 677, 678, Cornets de Groot, p. 240.
sterken stroom wordt bemoeijelijkt x). Die van Matan versterkten 1828.
de monding van beide rivieren door paalwerk en gewapende praauwen
en door ben tings längs de oevers opgeworpen , terwijl zij te-
vens alle bakens wegnamen. Toen de heer Dibbetz te Ponlianak
aankwam , om met den resident Gronovius over de ophanden on-
derneming te raadplegen, werd hij reeds dadelijk van de toerustin-
gen van Matan onderrigt en bekwam de zekerheid dat de expeditie
met veel grootere zwarigheden zou te worstelen h eb b en , dan men
zieh aanvankelijk had voorgesteld.
Kapitein Dibbetz vertrok den 1 6 den Julij 1828 met de Bellona
van Pontianak en kwam den 22 sten voor den mond der Katapan-
rivier. Hij trachtte hier onderhandelingen met den vijand aan te
knoopen en zieh daarbij tot zijn voordeel te bedienen van de ver-
deeldheid, die onder de rijksgrooten bestond. Hij wist dat het
gebruik vorderde dat de hrieven openlijk werden voorgelezen 2) ,
zoodat men zieh daarmede als het ware tot het volk wendde. Terwijl
hij den Sultan bij zieh aan boord noodigde, zeide hij zijne
bescherming toe aan de Pangerans en mindere hoofden, die de partij
der Nederlanders kozen. De kapitein kreeg ten antwoord , dat de
Sultan, zwak en afgeleefd, zieh naar de bovenlanden begeven had;
dat de rijksgrooten aan wie hij het bevel had opgedragen, volstrekt
niet gezind waren om zieh tegen het Gouvernement te verzelten ;
dat zij de bentings hadden opgeworpen op het berigt van een aan-
val waarmede Radja Akil hen bedreigde; en dat zij den kolonel
verzochten zieh niet met de zaak te moeijen en hen alleen den
strijd met Radja Akil te laten beslechten.
Ondertusschen kwam de flottilje van Radja Akil niet opdagen,
zonder welke in deze vaarwateren niets degelijks kon worden uit-
g e rig t, en kapitein Dibbetz, die water en levensmiddelen zag verminderen,
besloot naar Pontianak terug te keeren. Toen hij echter
onderweg de flottilje aantrof, veranderde hij van plan en kwam
weder voor de rivier van Matan, waar hij zijne poging tot onder-
handeling hervatte, maar zijn b rief ongeopend terug ontving. Het
weder streed ditmaal voor den vijand. Een- sterke wind noodzaakte
de kleine vaartuigen in de bogt van Sukkadana eene schuilplaats
te zoeken, waarheen ook de groote schepen hen volgden. Men be