
de achtste als den zaaitijd. Woorden om den tijd van den dag
aan te wijzen, bezitten zij in het geheel niet. Vraagt men hun
naar den tijd om iets te v e rrig ten , dan wijzen zij met de hand
hoe hoog alsdan de zon zal staan, en wil men van hen weten hoe
ver eene plaats verwijderd is , dan wijzen zij hoe hoog de zon zal
staan als zij die bereiken, wanneer zij hunnen marsch bij zons-
opgang aanvangen 1).
De geneeskunst, die bij de Zee-Dajaks der Noordkust door den
Manang, eene soort van dorpspriester 2) , en in het gebied van Ban-
jer-massin door de Bilians en Bazirs wordt uitgeoefend 3) , schijnt
bij de Dajaks der Westkust slechts weinige opzettelijke beoefenaars
te hebben 4). De wijze van genezing is intusschen overal nagenoeg
dezelfde. JEigenlijke geneesmiddelen worden zelden aangewend, maar
daar de ziekten aan den invloed van booze geesten (hantoes) worden
toegeschreven, bestaat de behandeling der kranken in het aanwen-
den van middelen om ze te verdrijven. Het meest gewone is het
maken van een oorverdoovend geraas door middel van de kete-
boeng, d. i. eene trom van ijzerhout met het vel van de kalampi-
ouw (wou-wou) overtrokken. De doekoens, die hier en daar ge-
vonden worden, bestrijken bovendien de zieken uren lang met
eene soort van steenen, die zij voorgeven van de hantoes ontvan-
gen te hebben, en die ze door hunne goochelkunst schijnbaar van
het dak hunner woning doen vallen. Voor de lawang dezer artsen
liggen doorgaans twee kleine ruwe boomstammen, met aan het einde
uitgesneden en geverwde slangenkoppen, die de hantoes schijnen
te vertegenwoordigen. Somtijds geven zij deze gedrochten te eten
en weten dan de spijzen met zooveel behendigheid te doen verdwij-
n e n , dat het volk zieh vast overtuigd houdt dat zij door de hantoes
genuttigd zijn 5). Eene ruwe manier van aderlaten en koppen
’) Van Lijnden N. T., bl. 592; vgl. Becker P ., bl. 430.
s) Low, p. 174. Er is in zooverre overeenkomst tusschen deze Manangs
en de Bazirs, dat beiden zieh als vrouwen kleeden en de vrouwen in vele
opzigten nabootsen ; maar de heer Low houdt de eersten niet verdacht van
de schandelijke ontucht, waarvan de Bazirs op de Zuidkust doorgaans be-
schuldigd worden.
s) Hupe, bl. 146, 147, Schwaner B., I., bl. 185, S. Müller, bl. 369,
de Callonne, bl. 425.
*) Van Lijnden N. T , bl. 593, zegt eenvoudig: //Doekoens zijn zeldzaam.”
5) Van Lijnden N. T ., bl. 592, 594, von Kessel, bl. 197; vgl. de in
noot ?) en 8) aangehaalde plaatsen.
\
en het inwendig gebruik van kurkema, honig en specerijen in
verbazende hoeveelheden, worden onder de geneesmiddelen der noor-
delijke stammen genoemd 1).
Günstiger denkbeeiden van den verstandelijken aanleg der Dajaks,
dan het tot dusverre bijgebragte ons regt gaf op te vatten, worden
gewekt door hunne opmerkelijke vorderingen in sommige takken
van nijverheid. Wij hadden reeds dikwijls gelegenheid op te
merken, en zij zal zieh later nog meermalen voordoen, hoezeer
sommige stammen bedreven zijn in het maken van praauwen,
het smelten van metalen, het smeden van voortreffelijke wapens,
h e t vervaardigen van koperen en gouden sieraden, het snijden in
hout en been, het vlechten van matten en manden uit rotan en
stroo, -het draaijen van touwwerk, het spinnen en verwen van garen
en het weven van kleedingstoffen. In veel van dit alles, b. v. in bet
borduursel aan hunne kleedjes, in hun vlechtwerk, en zelfs in de
wijze waarop zij zieh de huid tatoeeren, is vaak een zekere smaak
niet te miskennen 2). Intusschen zijn deze vaardigheden zeer on-
gelijk onder hunne stammen verdeeld en schijnen vooral die van
de Westkust niet bijzonder uit te munten; terwijl in het algemeen
de barbaarschheid van hün voorkomen vele Europeanen te veel te-
genzin inboezemt, dan dat zij oogen zouden hebben om de günstiger
verschijn seien op te merken. De bonte opschik van vederen,
kralen en tanden, waarmede zieh de mannen bij feestelijke gele-
genheden tooijen; de k ö r te , gespannen kleedjes en de talrijke
koperen arm- en beenringen, die de bewegingen der vrouwen s tijf
en onbevallig maken; en vooral het afschuwelijke uitrekken der
oorlellen door daarin gedragen zware sieraden, dat men bij sommige
meer binnenlandsche stammen aantreft; zijn genoeg om den be-
schaafden Europeaan een toonbeeld van wansmaak voor oogen te
stellen 3).
Van den zang der Dajaks is reeds bij hunne poezij gesproken:
Ik zal er thans nog een woord bijvoegen over hunne muzijk-in-
strum enten, welke in het algemeen dezelfde z ijn , die bij alle on-
beschaafde volken voorkomen. Ik bepaal mij hier uitsluitend tot die,
welke op de Westkust gevonden worden. De trom, die bij hen eene
’) Low, p. 307—309.
) Schwaner B ., I , bl. 162, Francis, bl. 12.
8) Van Lÿnden N. T., bl. 593.