
.1821. Den eerlijken handel te bevorderen, de zeerooverij te beteugelen,
dat moest n a tu u rlijk , ten opzigte dezer strandvolken, het streven
zijn van het Gouvernement; doch het mögt daarbij ook niet ver-
zuitnen aan dien handel zooveel mogelijk eene leiding te geven ,
waardoor Nederland een ruitn aandeel in de baten daarvan verkrij-
gen zou. Was de handel, gelijk hij gedreven werd, op zieh zelven
ook niet onbelangrijk, wanneer men vroeg welke voordeelen die
voor ons afwierp, dan konden deze naauwelijks te laag worden
geschat. De voornaamste artikelen van con sum tie, lijnwaden en
o p ium , waarvan jaarlijks wel voor een millioen Spaansche matten
werd aangevoerd, trokken de inwoners uitsluitend van vreemden.
De Chinesche jonken voerden , in ruil voor de uit China aange-
bragte goederen, jaarlijks voor eene waarde u it, die wel op een
h a lf millioen Sp. malten kon gesteld worden. Aanzienlijke fortui-
nen werden bovendien door de terugkeerende Chinezen medege-
voerd. »Van het overig gedeelte van Borneo’s opbrengsten,” zegt
onze schrijver, »mögt Java met regt zijn natuurlijk aandeel ver-
» wachten, in ruiling voor zijne r i j s t , zo u t, olie, tabak, suiker
» en djatihout. Maar, leed als het mij is deze verklaring te
» moeten afleggen, — de algemeene klagten wetligen h a a r , —
» d it natuurlijk aandeel in den handel van Borneo is thans voor
» Java verloren. De gansche overwalsche handel is van ons ver-
» loopen en voor het grootste gedeelte verlegd naar Poelo-Pinang,
»Malakka, Siam en andere plaalsen. Van den ganschen over-
» walschen handel op de Westkust van Borneo schieten ons op
» d it oogenblik geene andere voordeelen o ver, dan die welke ge-
» noten worden op het monopolie van zout te dier plaatse en
» uit de perceptie der uit- en ingaande reg ten , voor zoo verre
.» deze bij de laatste conlracten met de vorsten aan ons zijn ge-
» trokken.”
De heer Muntinghe gaat vervolgens over tot een onderzoek naar
de uitkomsten dezer middelen, en oordeelt dat zij j zelfs vermeerderd
met de hoofdgeldeu der Chinezen, op verre na niet toereikend zijn
om de kosten onzer etablissementen goed te maken. Dat zij niet produk-
tief konden z ijn , had men, meende h ij, reeds te voren kunnen be-
rekenen. Het monopolie had den prijs van het Java-zout veel hooger
g eb rag t, dan die van het Siamsche zout plagt te wezen. Het werd
daarom van alle zijden door den sluikhandel, waartoe de kust zoo
uitnemeud geschikt was, onderkropen, terwijl het aan den anderen
kant door de kosten van overvoer en adm in istra te zeer werd ge- 1821.
drukt. Even ongunstig waren de uitkomsten van de perceptie der
regten, omdat de uitvoer voornamelijk bestond in goud en edelge-
steenten, die gemakkelijk konden verborgen worden, en omdat de
voornaamste handelaars ter k u s t, de Arabieren en Boeginezen, zeer
on willig waren om regten te betalen en hunne vaartuigen aan eenig
onderzoek te onderwerpen.
Ten e in d e , zoo mogelijk, tot een beteren toestand te g e räk en ,
somt de heer Muntinghe de oorzaken op, die tot het verval van
den overwalschen handel hadden geleid. Hij vindt z e , om van den
bijkans algeheelen handels-stilstand op Java in de jaren 1808—1811
niet te gewagen, in de al te strenge maatregelen door den Gouv.-
Gen. Daendels in 1808 omtrent het beheer en den verkoop der dja-
ti-bosschen verordend, in 'de uitbreiding van het zoutmonopolie tot
de buitenbezittingen en den buitenlandschen handel, en in de den in-
landschen en inzonderheid Boegineschen handelaar zoo zeer stuitende
bezwaren en formaliteiten, met de heffing der regten verbonden. De
voor de hand liggende geneesmiddelen, door hem aanbevolen, waren
d us: het verschaffen van meer gemak tot verkrijging der noodige hout-
werken voor den inlandschen scheepsbouw; de verzachting van het
zoutmonopolie in dien zin, dat de aanvoer van Gouvernements-zout aan
parlikulieren werd toegestaan; en eene vereenvoudiging in de wijze
van heffing der regten ten behoeve der inlandsche en bijzonder Boe-
ginesche vaartuigen, daarin bestaande dat z ij, even als reeds met de
Chinesche jonken het geval was, slechts tot de betaling eener vaste
som, naar de herkomst en het charter der schepen of de vermoe-
delijke waarde der lading te berekenen, zouden gehouden zijn. Bovendien
achtte hij het wenschelijk dat op de voornaamste plaatsen
van Java Boeginesche hoofden zouden benoemd worden, die aan
hunne däär ten handel körnende landslieden hulp en inlichting tot
het behoorlijk nakomen aller op hen toepasselijke voorschriften
konden verleenen.
Deze maatregelen zouden echter op zieh zelven ontoereikend zijn
om tot het doel te leiden, zoo niet tevens aan Nederland een aandeel
in den aanvoer van opium en lijnwaden, de beide zuilen van
den Indischen handel, kon verschaff worden. Het Gouvernement
zou zieh daarloe gedurende eenigen tijd eene builengewone opoffe-
ring moeten getroosten, door zelf op de eene of andere wijze, im-
mers voor het grootste gedeelte. in de behoefte aan opium en