
1825. Mei, dat zieh a ld a a r, doch buiten het bereik van zijn g eschut;
eene menigte ten oorlog toegeruste Chinezen vertoond h a d , die
aan bunnen overmoed in luid gejuich en geschreeuw lucht gaven.
Den volgenden dag trokken talrijke scharen Chinezen längs den
regteroever der rivier op, staken haar over en gingen op het
Chinesche kamp van Mampawa aan. Aanvankelijk wilden zij zieh
als bondgenooten doen voorkomen, die tot hulp van het bedreigde
fort waren opgekomen, en gebruikten zelfs de list om den lui-
tenant ter zee Bouman, kommandant der andere kanonneerboot,
die digt bij het fort lag, om kruid te laten vragen. Deze offi-
cier liet zieh echter niet misleiden, en terwijl de Chinezen met
hunne gewone bekwaamheid, onder bedekking hunner op een rij
gestelde houten Schilden, in weinige uren onderscheidene bentings
opwierpen, bestookte hij hen in het kamp en beantwoordde kloek-
moedig de van alle kanten op hem gerigte schoten, totdat het
kamp in brand stond en hier hun vuur tot zwijgen gebragt was.
Vervolgens plaatste hij zieh regt tegenover het fort, en nu werden
de batterijen, door de Chinezen ter woderzijde der rivier digt bij
deze slerkte aangelegd, zoo hevig van het fort en de kanonneerboot
beschoten, dat de vijand, schoon lang met verwoedheid strij-
dende, ten laatste, den 13 deQ Mei, op de vlugt sloeg, zijne ammu-
nitie en een aantal dooden achterlatende. De kommandant liet
hen door den luitenant van Brienen van Rameras een eindweegs
vervolgen, waardoor hun nog gevoelige schade werd toegebragt.
Aan onze zijde bestond het verlies in dezen driedaagschen strijd
slechts in vijf gekwetsten, waaronder de luitenant Alink, die be-
nevens den luitenant van Hadel met eenige manschappen uit het fort
op de vaartuigen was gedetacheerd geworden. De Chinezen bleven
intusschen de positie bij Pohon Klapa bezetten, en schoon de praau-
wen van Radja Akil de monding deT'rivier beschermden, hielden zij
de omslreken in gedurige onrusti~~Eeiie ontmoeting der Chinezen met
eenige hulpbenden, door den Sultan van Pontianak gezonden, liep
zelfs zeer ongelukkig voor deze laatsten af, daar hun aanvoerder, een
broeder des S u ltan s, — dezelfde die d e n ' Gezaghebber naar Java
vergezeld had, — sneuvelde en zijne volgelingen het hazenpad kozen ,
waardoor de moed der Chinezen niet weinig aanwakkerde *),
•) Verwikk., bl. 310, 311 (bet uitvoerigste, maar een zeer verward
berigt), Tobiaa, bl. 82, van Lijnden T. N. I., bl. 181, Mijer 1824 en
1825, bl. 551.
Die van Mandor, ziende dat nog altijd het lang verwachte ont- 1825.
zet voor de bedreigde sterkte niet kwam opdagen, achtt’en nu het
tijdstip gekomen om de lästige gehoorzaamheid aan het toch on-
magtig Schijnend Hollandsch Gouvernement op te zeggen en zieh
met hunne broeders van Montrado tot verdrijving der gehate vreem-
delingen te vereenigen. De zarnenrotting der Chinezen op de kust
nam diensvolgens toe, en kapitein Trip zag zieh tot de uiterste
oplettendheid genoodzaakt om hunne aanslagen in tijds te keeren.
Zoo ontdekten eens de matrozen van eene der kanonneerbooten in
het hooge gras bij het fort twee Chinezen, die brand schenen te
willen verwekken en dadelijk tot een afschrikkend voorbeeld werden
opgehangen. Van de drie beschikbare kanonneerboolen werd
eene onder den luitenant van Spall voor den mond der rivier ge-
stationneerd, terwijl de beide andere ju ist beneden het fort post
vatt’e n , om de nadering van den vijand en het opwerpen van
bentings te verhinderen. Inmiddels werd Radja T jillo , een neef
van Radja Akil, met de taak belast om den vijand den toevoer ter
zee af te snijden x). Deze voorzorgen waren echter ontoereikend
om de Chinezen van eene nieuwe poging af te schrikken.
In den nacht van den op den 12t o Junij bespeurden de
schildwachten dat de vijand aan den kant van Pohon Klapa en op
ruirn een kanonschot afstands ten zuiden van het fort aan het opwerpen
van bentings arbeidde. De kanonneerboot van den luitenant
Bouman zakte hierop af te r verkenning, maar werd door een krach-
tig vuur ontvangen. Die officier werd toen op zijn verzoek door
een korporaal en acht man uit het fort v e rs te rb t, terwijl ook de
tweede kanonneerboot afzakte om aan den strijd deel te nemen.
Een paar der onzen werden gekwetst, maar toen den volgenden dag
he t gevecht hervat w e rd , begon het vuur des vijands weldra te
verflaauwen en nam hij eindelijk de vlugt na de bentings aan de
vlammen te hebben prijs gegeven. Dan nu bleek bet dat de afwe-
zigheid der kanonneerbooten den vijand de gelegenheid gegeven had
om zieh op de beide oevers te versterken terzelfder plaatse vanwaar
zij bij den vorigen aanval verdreven waren. Terwijl nu de booten
met trossen opwerkten, konden zij het vuur, van twee kanten op
haar gerigt, slechts gebrekkig beantwoorden, totdat zij digt onder de
vijandelijke batterijen gekomen waren. Alstoen eene versterking van