
1822. bevolkingen en de afpcrsiugen die zieh de rijksgrooten, met des
Sultans broeders aan het hoofd, in de hun als apanage toegewezen
districten jegens de arme Dajaks veroorloofden 1). Hij bevond dat
de onlusten onder de Chinezen met steeds toenemende hevigheid
woedden; doch om den geest der hem vooreerst opgedragen taak
gelrouw te blijven, wees hij de menigvuldige aanzoeken die hij
onlving, om in deze geschillen tusschen beiden te körnen, standvas-
tig van de h a n d , en gelastte den Sultan en resident zieh ook na
zijn vertrek even weinig daarmede te bemoeijen, zelfs niet om
vijandelijkheden en bloedstorting te voorkomen, veel minder tu sschen
de strijdenden partij te trekken, totdat de hooge regering be-
slist zou hebben, welke gedragslijn behoorde gevolgd te worden 2).
Bovendien onderzocht de Gominissaris ook de werking van het met
Sambas gesloten contract. Hij meende dat het bedrag van /'1 2 0 0 0 ,
daarbij jaarlijks aan den Sultan toegelegd, te laag was gesteld. Daar
deze som werkelijk ontoereikend w a s, scheen het dien vorst naau-
welijks euvel te duiden dat hij op allerlei wijzen naar vermeerde-
ring zijner inkomsten had geslreefd, en zelfs het Gouvernement
met herhaalde klagten en aanvragen om voorschotten was lästig ge-
vallen. De Gommissaris slelde dus voor, bij eene vernieuwing van
he t contract het inkomen des Sultans te verdubbelen, maar daar-
entegen de troonsopvolging te Sambas, waaromtrent geene uitdruk-
kelijke bepaling in de bestaande overeenkomst werd gevonden, aan
de goedkeuring van het Gouvernement te onderwerpen. Tegen den
bestemden troonsopvolger zelven, den zoon van des Sultans voor-
ganger en broeder, had de heer Tobias geene zwarigheden, doch
hij achtte voor hem het bijzonder toezigt onzer ainbtenaren en
.zelfs een kort verblijf op Java allezins wenschelijk 3).
Omtrent de zeerooverij o n tr a g de heer Tobias eenige mededeelin-
gen van d en 'S u ltan van Sambas, d ie , wegens zijn vropger aandeel
in hun bedrijf en zijne betrekkingen van bloedverwantschap tot vele
roover-vorstjes der naburige eilanden, volkomen met hunne aange-
legenheden bekend was. Ofschoon de Sultan zelf zieh van zijne
voormalige bondgenooten geheel gescheiden had en zelfs den Commissaris
aanbood, krachtdadige hulp te leenen tot de strenge tuch-
tiging van alle vorsten die de rooverij óf zelven dreven óf in
*) Off. Stukk. HS., bl. 1, 2.
s) Tobias, bl. 71, 72, HS. bl. 65.
s) Tobias HS., bl. 54, 59.
hunne onderdanen begunstigden, — eene tuchtiging die hij als 1822.
dringend noodzakelijk beschouwde -— kon hij n a tu u rlijk , zelfs in
zijn eigen r ijk , sleohts gebrekkig een kwaad te keer gaan, dat bij
vroeger had begunstigd en aangemoedigd; ja het was hem soms niet
wel mogelijk, de beschermende en helpende hand geheel af te trekken
van rooverhoofden, die vroeger zijne vrienden en medgezellen ge-
weest waren. Dit was nog in het jaar 1821 gebleken, ter gele-
genheid van een geduchten aanval der in de omstreken van de bogt
van Datoe gevestigde rooverhoofden op het eiland Serasan, het
grootste der Zuidelijke Natoena-eilanden, waar zij schier een derde
der bevolking om het leven gebragt en den brand in de woningen
gestoken hadden, terwijl zekere Radja Toeah, tot het geslacht der
Boeginesche vorsten van Riouw behoorende, daarbij de hoofdrol vervuld
had 1). Op Borneo’s Westkust was thans de voorname zetel van
den zeeroof nog te Matan en op de Karimata-eilanden , doch daar
de roovers voornamelijk Orang-laut w a ren , die meest uit armoede
roof pleegden, meende de Commissaris dat het genoeg zou zijn hun
een behoorlijk middel van bestaan te verschaffen, om hen in nuttige
onderdanen te herscheppen; daarentegen zouden ten aanzien der Ila-
nons krachtiger maatregelen, dan tot dusverre geschied was, moe-
ten genomen worden 2).
In overleg met den Sultan van Sambas trachtte de Commissaris
ook schriftelijke onderhandelingen aan te knoopen met Broenei, in
de hoop van de Engelschen te voorkomen, die reeds toen hunne
aandacht op de hernieuwing der oude betrekkingen met dit rijk
gevestigd hadden. Nog een ander plan hing hiermede zarnen. Van
de Dajak-Kajan, d ie , onder onafhankelijke hoofden , een groot deel
der binnenlauden van Broenei bewonen, had zieh in het vorige,
jaar een gezantschap te Sambas vertoond om handelsbetrekkingen
aan te knoopen, hetgeen den heer Tobias op het denkbeeid bragt
oin aan de hooge regering voorstellen te doen tot het zendeu eener
expeditie, die zieh in belrekking zou stellen met dezen belangwek-
kenden volksstam, tot welken nog nimmer een Europeaan was door-
gedrongen. Hiertoe echter moest men verzekerd zijn van de me-
’) Tobias H S ., bl. 70—72 (ook bij Cornets de Groot, bl. 232), ver-
geleken met Blume, bl. 143. Welke der D. I , bl. 35 1 , genoemde Boeginesche
prinsen hier door den naam Radja ToeaVwordt aangeduid, durf ik
niet beslissen.
*) Tobias HS., bl. 71.