
1820. zelfs door de aanzienlijksten des volks met hoon en versmading
bejegend xj.
Het zou onverklaarbaar zijn dat de hooge regering dezen ellendi-
gen staat onzer zaken op Borneo’s Westkust zoo langen tijd lijde-
lijk aanzag, en zelfs de regtstreeksche aanvallen der Ghinezen op
°nze ambtenaren en garnizoenen, vroeger te Mampawa, later te
Pontianak, ongewroken liet, indien zij niet op dat tijdstip in moei-
jelijkbeden was gewikkeld geweest, die hare geheele aandacht en de
inspanning van al hare krachten vorderden. Gelijk eenige jaren late
r dg buitenbezittingen werden opgeofferd aan den vijfjarigen krijg
op Java, zoo werden thaus onze belangen op Borneo en elders ver-
waarloosd om den wille van den oorlog met Palembang. Na de mis-
lukking van onzen aanval op dat rijk in October 1 8 1 9 , zag men
in dat Palembang, het kostte wat het wilde, onderworpen moest
worden, zou niet een doodelijke slag aan de. Nederlandsche heer-
schappij in de wateren van den Archipel zijn toegebragt. Het geheele
ja ar 18 2 0 werd in geduchte toebereidselen en vruchteloos wachten
op günstige omstandigheden doorgebragt. Dit noodlottig uitstel had
ook een gedurig verschuiven der betere regeling onzer zaken op
' Borneo ten gevolge 2). Alleen werd met het daartoe afgehuurde
Engelsche schip Marianne, gezagvoerder Holbrown, behalve geld
en vivres ook eenige versterking van troepen naar Borneo’s Westkust
gevoerd, die in October 18 2 0 aankwam, ju ist op het tijdstip
dat te Sambas door de bedreigirigen van Broenei de bezorgdheid
lioog gestegen en de reeds vermelde aanvraag tot ondersteuning
naar Pontianak gezonden was. De slerkle van het garnizoen te
Pontianak werd hierdoor op 1 2 2 , die te Sambas op 1 0 0 man ge-
b ra g t, alien Ambonezen, met uitzondering van 2 officieren en 17
onder-officieren en manschappen ter eerstgenoemde en 6 officieren
en onder-officieren ter laalstgenoemde plaats Het schip Mari-
’) Muntinghe, bl. 177, 178.
*) Tobias, bl. 6 5 , Mijer 1820, bl. 606.
) Verwikk., bl. 800. Het in dat geschrillt, bl. 292—313, medegedeelde
stuk betrekkelijk de krijgsverrigtingen op Borneo van 1818—1825 schijnt
een baastig uittreksel uit verschillende rapporten te zijn. Van boeveel
dienst het mij ook geweest is, ben ik dikwijls in twijfel gebleven of ik de
meening regt verstond. Zoo zou men er ook bier uit kunnen opmaken dat
de eijfers in den tekst genoemd, niet die van de versterkte garnizoenen,
maar alleen van de aangebragte versterkingen waren. Vergelijkt men echter
wat D. I , bl. 15 en 94, over de gewone sterkte der garnizoenen van
Sambas en Pontianak gezegd is, dan zal het onwaarschijnlijke hiervan in
anne benevens het reeds vroeger genoemde schip Isabella bleven nu 1820
vooreerst te Sambas ter dekking van de reede, en aan de bedreigingen
van Broenei werd geen gevolg gegeven, omdat men daar waarschijn-
lijk onderrigt werd dat Sambas beter tot tegenweer bereid was *).
In den loop, van het jaar 1820 werd een aanvang gemaakt om
ook Sambas van een fort te voorzien, hetwelk in Mei van het 1821
volgende jaar werd voltooid 2). Dit fort was van eene vierkante ge-
daante, met kleine bastions op twee der hoeken, en met eene borst-
wering van enkel aarde, voor het verzakken van buiten en binnen
met paalwerk beschoeid. Het geheel was van een berm met frai-
sering en van een gra ch t, die echter noch diep noch breed was,
omringd, terwijl van binnen tegen de borstwering een banket was
opgeworpen. Ofschoon volstrekt onbestand tegen een Europeschen
v ijan d , werd deze versterking tegen een inlandschen genoegzaam
geacht, te meer daar.zij van drie zijden ontoegankelijk was, en aan
de rivierzijde, waar zij alleen te genaken w as, hare weerbaarheid
door er een kanonneerboot te posteren aanmerkelijk kon verhoogd
worden 3).
Voor het overige bleef in de eerste maanden van 1821 alles op
Borneo’s Westkust nog in denzelfden slependen toestand. Eerst nadat
in Junij van dat ja a r onze wapenen eene schitterende zege op Palembang
hadden bevochten, vond de hooge regering tijd hare aandacht
opzettelijk bij de aangelegenheden van dit gewest tebepalen 4).
Alvorens men er echter toe overging om krachtig de hand te
slaan aan de verbetering van den toestand onzer etablissementen op
deze k u s t , was het niet onnatuurlijk dat men vooraf naauwkeuri-
ger kennis van den staat des lands en zijne hulpmiddelen wenschte
te verzamelen, dan men tot dusverre bezat, Het schijnt zelfs dat
de vraag gerezen i s , of het niet wejligt wenschelijk kon zijn de
Westkust van Borneo geheel te verlaten, welker bezetting tot dusverre
slechts schade en teleurstelling had opgeleverd. De tuchtiging
der Ghinezen, die weder nieuwe opofferingen eischen z o u , scheen
het oog vallen. Ook zou alsdan Tobias, bl. 65, niet van //eene kleine
versterking om de zaken slepende te houden” gewaagd hebben.
J) Verwikk,, bl. 300.
!) Brief van den It.-kol. Nahuys aan den gen.-maj. van Geen van 30
Mei 1821 (HS.).
8) Deze beschrijving is genomen uit een rapport van den luit.-kol!
Meynhardt, in Off. Stukk. HS., bl. 10.
“) Mijer 1821, bl. 38, Tobias, bl. 65.