
1823. aangelegd, waaruit de stekken aan de verschillende kampongs kon-
den worden uitgereikt. Alsdan wilde hij alle Dajaks die de koffij-
k u ltu u r verzuimden, eene opbrengst van vijf gantangs rijst per
lawang opleggen, minder als belasting, dan als middel om hen tot
den arbeid te prikkelen *).
Dit voorstel stond in verband met de plannen die de resident
omtrent de koffij-kultuur koesterde. De maatregelen, door den
Commissaris genomen, om die k ultuur in Larah in werking te
brengen, konden, naar zijne gedachten, nimmer de gewenschte
vruchten dragen, tenzij voor ’s lands rekening een paar tuinen werden
aangelegd, waarin jonge plantjes gekweekt werden om vervol-
gens aan de Dajaks te worden uitgereikt. Hij gaf daarom, onder
inwachting der goedkeuring van den Gouverneur-Generaal, nog in
den loop van 18 2 3 last om twee Gouvernements-tuinen aan te
leggen, namelijk te Sibalouw en te Rendei 2), waarin tevens eenige
der verständigste Dajaks tot dezen tak van landbouw zouden kun-
nen worden opgeleid, om dien vervolgens aan hunne familien te
leeren. In he t begin van 1 8 2 4 werd de grond te Sibalouw reeds
gereed gemaakt voor de ontvangst van 30 0 0 stekken en ISO katti’s
zaad, te dien einde ontboden. De assistent-resident had berekend
dat de aanleg en het onderhoud der beide tuinen over het loopende
jaa r op eene som van f 347S zou te staan komen. In bet voorbij-
gaan merk ik hier op d a t, ofschoon de Maleijers, vijanden van allen
arbeid, over het algemeen gansch niet geneigd waren het voorbeeld
van het Gouvernement in het bevorderen der k ultuur na te volgen,
echter althans eene loffelijke uitzondering op dien regel door den
heer van Grave vermeld wordt. De Pangeran Tinka, zwager des
Su ltan s, had door middel van zaden ongeveer 1 0 ,0 0 0 koffij plantjes
weten bijeen te k rijg en , en was voornemens daarmede een tuin
aan te leggen, dien hij door zijne Dajaks wilde doen bewerken.
De resident gaf hem te kennen dat^jwanneer deze zouden geplant
zijn en hij begeerde een tweeden tuin te beginnen, hij het Gouvernement
ongetwijfeld geneigd zou vinden h em , zoo noodig, met
voorschotten te ondersteunen. Ook hadden. zieh reeds dadelijk
*) Van Grave HS. I , bl. 21.
s) Over Sibalouw zie boven, bl. 209. Daar Kendei ook in Larah zal
moeten gezöcht worden, kan men bezwaarlijk denken aan eene kampong in
het D. I , bl. 91 en 109 , vermelde district Kendei, ten wäre toen de grenzen
van Larah anders dan later werden getrokken.
eenige Chinezen om voorschotten tot het planten van koffij bij den 1823.
resident aangemeld; doch hen niet vertrouwende, bepaalde hij zieh
tot de kennisgeving dat z ij, na verloop van eenigen tijd , plantjes
u it de Gouvernements-tuinen zouden hunnen bekomen *).
Te gelijker tijd trachtte de resident ook de peperkultuur in Larah
en het aan het Gouvernement afgestane gedeelte van Sinkawang
in te voeren. E r waren echter slechts zeer weinige stekken van
de peperrank op Sambas te bekomen, en de heer van Grave wendde
zieh daarom tot den Gouverneur-Generaal met het verzoek, dat de
praauwen die van Riouw naar Sambas voeren, zoovele peperplantjes
derwaarts zouden medenemen, als zij boven hare lading konden
bergen, ten einde die vervolgens in Larah en Sinkawang te doen
planten, en deze k u ltu u r, die op Riouw en elders zoo ijverig door
de Chinezen gedreven wordt 2) , ook in het gebied van Sambas
onder hunne landgenooten te verbreiden 3).
Zoo was dan nu op Borneo een aanvang gemaakt met het in voeren
van kultures, die voor de welvaart van dat eiland en de ont-
wikkeling der ongelukkige Dajaksche bevolking een vasten grond
zouden gelegd hebben. Maar ook hier bleef h e t, helaas! bij het
goede begin. Een blik op den toestand der Chinezen in het rijk
van Sambas gedurende he t eerste jaar na het vertrek ven den Com-
missaris, zal ons tevens de kiemen doen kennen der ongelukkige
gebeurtenissen, die deze veelbelovende bloesems der welvaart ontij-
dig deden afvallen.
Het landschap Larah, waar de goudgronden gedeeltelijk aan Tai-
kong, en gedeeltelijk aan Sin-ta-kioe en Tai-fo toebehoorden, terwijl
er bovendien nog eenige goudgravers en een passar waren die tot
geene der kongsies in betrekking stonden, was het voorname tooneel
geweest van de onlusten, die tot den afstand van dit gewest aan het
Gouvernement hadden geleid. Maar ofschoon er dus wel reden be-
stond om te vreezen dat de naijver der partijen dit land in voort-
durende gisting zoude houden, toch kon de heer van Grave in den
aanvang van 18 2 4 het volgende b e rig ten : »In Larah doet de as-
»sistent-resident, de heer Lunel, door zijn bestuur het Gouverne-
»ment eerbiedigen en beminnen; de verschillende kongsies, die
*) Van Grave HS. I, bl. 7, 8.
l) Zie Röttger, Berigten omtrent Indiö, bl. 167.
s) Van Grave HS. I , bl. 8.