
1822. overgelegde staten gestaafd, dat in het algemeen de handel op de
Westkust sedert het herstel van ons gezag was vooruitgegaan en
slechts het jaar 1821 daarop, ten gevolge van het heerschen der
cholera op Borneo, in sommige opzigten eene min günstige uit-
zondering had gemaakt. Intusschen waren in dat jaar op verschil-
lende plaatsen der Westkust niet minder .dan zeven Chinesche
jonken aangekomen, een getal grooter dan daar in jaren gezien
was. De handel met Java was meest in handen der ingezetenen
van Borneo, vooral der Boeginezen, en de uitvoer derwaarts bestond
hoofdzakelijk in diamanten en goud. De eerslen gingen schier uitslui-
tend naar Java, terwijl slechts geringe hoeveelheden door Siamesche
vaartuigen werden uitgevoerd. Het goud ging voor een deel naar
China en werd voor een ander belangrijk deel geruild tegen den
opium, de lijnwaden en het ijzer, door Engelsche haudelaren aan-
gebragt. Intusschen ging ook naar Java een aanzienlijk deel, ge-
lijk daaruit bleek dat de op Java varende Boeginezen soms met
meer dan 20,0 0 0 piasters aan gereed geld terugkeerden, ofschoon
hunne vaartuigen tevens met olie, tabak of Javaansche lijnwaden
gevuld waren. Voor ’t overige gaven alle officiele staten van den
algemeenen handel op Borneo’s Westkust slechts een zeer gebrekkig
denkheeld, daar wij buiten slaat waren de ontduiking der regten
längs de geheele uitgestrektheid der kust te weren. E r werden
belangrijke hoeveelheden Siameesch zout, opium en lijnwaden bin-
nengesmokkeld, inzonderheid te Sinkawang, dat men als de haven
van Montrado kan beschouwen en waar men genoodzaakt was ge-
weest de loelating van vreemde schepen te veroorloven, zonder dat
men er behoorlijke controle kon oefenen 1).
Wat inzonderheid de Chinezen betreit was de Commissaris van
oordeel dat er niets onbillijks .gelegen was in eene belasting van
f 2.00 per hoofd, aan den eigenaar van den grond opgebragt voor
het regt om dien te bearbeiden. Echter was het hoofdgeld nog
nimmer door meer dan 7000 Chinezen voldaan, terwijl zij zieh
over den ongelijkmatigen druk dezer belasting, die het verschil van
vermögen in geen aanmerking n am , hevig beklaagden. Om aan dit
bezwaar te gemoet te komen, eene regelmatige inning over een zoo
uitgestrekt grondgebied mogelijk te maken, en tevens het Gouvernement
in nadere aanraking te brengen met de massa der Chinesche
*) Tobias HS., bl. 66—70 (de staten waarop zieh de schrijver beroept,
ontbreken in het afschrift), 83, 84, Mijer 1822 en 1823, bl. 173—177.
bevolking, stelde de heer Tobias eene andere wijze van heffing 1822.
voor. Het was zijn plan om de Chinezen in verschallende dis-
trikten te verdeelen en over hen geheel van elkander onafhankelijke
hoofden van hunne eigene natie aan te stellen, des noods door ver-
trouwde inlandsche hoofden bijgestaan, en door de toekenning van
een billijk aandeel in de schatting van hun distrikt tot de be-
hartiging der belangen van het Gouvernement aangemoedigd. De
heffing zou niet hoofdelijk geschieden, maar voor ieder distrikt
overeenkomstig zijne bevolking en de gesteldheid van den grond
worden bepaald, terwijl de verdeeling onder de inwoners zou worden
overgelaten aan de genoemde hoofden, aan welke tevens, onder
de noodige leiding, de huishoudelijke policie in hun distrikt zou
worden toevertrouwd. Al deze hoofden zouden, onder den naam
van Luitenants, ondergeschikt zijn aan een of meer aanzienlijken
hunner eigene natie, die zieh in de nabijheid der residenten moes-
ten ophouden en den titel. van Kapitein zouden ontvangen. Ook
aan deze laatsten zou eene kleine toelage u it de schatting gegeven
worden, waarbij, naar gelang der omstandigheden, eenige voordeelen
uit de pacht van opium, toptafels en dergelijke, maar nimmer de
bevoegdheid tot heffing van reg ten , konden gevoegd worden. We-
gens de schaarschheid van gemunt geld zou men aan de Chinezen
kunnen vergunnen de belasting in goud volgens den marktprijs te
voldoen, terwijl men om de bevolking günstiger te stemmen haar
eenigen invloed op de keuze der hoofden kon laten behouden.
Doch alle pogingen om de Chinezen tot ondergeschiktheid te
brengen zouden naar het oordeel van den Commissaris vruchteloos
zijn , zoo men hun niet een beter denkbeeid gaf van de magt des
Gouvernements, dan zij tot dusverre door onze ontoereikende maat-
regelen erlangd hadden. Eene kleine expeditie achtte hij daartoe
voldoende, ja hij voedde eenige hoop dat welligt de bloote vertoo-
ning daarvan reeds genoeg zou zijn om het beoogde doel te doen
bereiken. Doch het aanzien van het Gouvernement had thans te
veel geleden, dan dat het mogelijk zou z ijn , zonder zulk een af-
doenden maatregel, immer aan een vreedzaam en vruchldragend
bezit van Borneo’s Westkust te kunnen denken 1).
De hier voorgestelde maatregelen waren intusschen alleen van
toepassing. op de Chinezen van Mandor en Montrado; andere plan