
1831. ven x). Hiermede werd een maatregel tot verbetering van het lot der
pandelingen verbonden , die echter geen blijvende vrucht schijnt
gedragen te hebben. Elk kampongshoofd werd verpligt den staat
zijner kampong op te n em e n , en wanneer hij bevond dat ie-
mand zijner onderhoorigen in schulden geraakt en pandeling geworden
w a s , dan moest hij dien terugeischen en de namen
van schuldenaars en schuldeischers behoorlijk opteekenen. Hier-
voor werd een tijd van zes maanden bepaald, na verloop waarvan
alle niet geregistreerde schulden zouden vervallen zijn. Voor zoo-
ver de schulden geregistreerd waren, werd den schuldenaars de
verpligting opgelegd jaarlijks f 1 2 , bij wijze van maandelijksche
payementen, ten behoeve h unner schuldeischers aan hunne kam-
pongs-hoofden te r hand te stellen, tot dat hunne schuld zou zijn
afgedragen. De hoofden zouden ook hiervan naauwkeurig aanteeke-
ning houden, en alle drie maanden een verslag indienen. Eindelijk
werd nog bekend gemaakt, dat de dessa Kartiasse, nabij de veree*
niging der rivier Bantanan met de groote Sambas-rivier gelegen,
door den nieuwen Sultan aan het Gouvernement was afgestaan, en
dus onder het uitsluitend beheer der eerste civiele autoriteit te Sam-
bas zou b lijven, en dat alle hoofden der negerie en alle leden der
vorstelijke familie aan wie apanagien waren toegekend, en even zoo
de hoofden der te Sambas wonende Chinezen en Boeginezen, verpligt
zouden zijn eene behoorlijk bemande en gewapende praauw in
gereedheid te hebben, om op de eerste aanvraag tegen de zeeroo-
vers of andere rustverstoorders te worden gezonden 2).
De nieuwe Sultan van Sambas, opdat ik dit hier in het voorbij-
gaan opmerke, behield het gezag tot December 1 8 4 6 , toen hij in
75jarigen ouderdom overleed, en werd eerst toen opgevolgd door
den Pangeran Ratoe Nata Koesoema, zoon van Sultan Mohammed
Ali Tsafioe’d-din, die echter reeds eenigen tijd den titel van Sultan
Moeda gevoerd had. Deze laatste v o rst, die bij de aanvaarding der
regering den naam van Aboe Bekr Tadjoe’d-din aannam, heeft, voor
zoo verre mij bekend is, nog beden het roer der regering in handen 3).
"Wij zullen thans de zaken van Sambas eene wijl laten rüsten
om ons bezig te houden met eene beslissing der Indische regering
*) Verhuizingen van mannen naar andere kampongs zijn zeer menigvul-
d ig , ten gevolge der Maleische gewoonte dat de man de vrouw volgt.
s) Publicatie van 17 Julij 1831 (los afschrift bij Off. Stukk. HS.).
s) Netscher, bl. 21, T. v. N. ff, Jaarg. IX , D. III, bl. 233.
van 1 2 Maart 1831, betrekkelijk eene nieuwe pogingom met Broe- 1831.
nei betrekkingen aan te knoopen. In dat rijk was Sultan Mohammed
Khansoe’l-Alam, die er tijdens de zending van Seijid Hasan
regeerde x), in de oefening van het gezag, schoon niet in den titel
van Sultan 2), opgevolgd door zijn oudsten zoon, bekend onder den
naam van Radja Api. De zuster van dezen vorst, Noer Alam ge-
heeten, was gehuwd geweest met Sultan Djamaloe 1-Alam, van wien
zij een zoon h a d , Pangeran Moeda Omar Ali, die bij zijns vaders
vroegtijdig overlijden nog naauw een jaar oud was. Mohammed
Khansoe’l-Alam, die tevens de oom en schoonvader van den overle-
den Sultan was, h ad , zoo als wij gezien hebben, het bestuur in
plaats van zijn minderjarigen kleinzoon gevoerd; maar in stede van
hem dit over te geven toen hij den voegzamen leeftijd bereikt had,
de regering tot zijnen dood voor zieh zelven behouden. Ook na
deze gebeurtenis had zieh de jonge vorst met den blooten titel van
Sultan moeten vergenoegen, terwijl zijn oom Radja Api alle we-
zenlijke magt in banden häd. Deze echter had zieh door zyne
wreedheid en knevelarij bij het gansche volk gehaat gemaakt, en
Noer Alam had het misnoegen tegen hären broeder met zooveel beleid
weten a a n te stoken, dat eindelijk een oproer uitbrak hetwelk hem gezag
en leven kostte. Hierop had de jonge Sultan, Omar Ali Seifoe
d in , zelf het roer der zaken in handen genomen, welke hij tot aan
zijn dood, den 1 8 den November 18 5 2 voorgevallen, bleef besturen )•
Op het tijdstip waarop de aandacht der Indische regering zieh
op nieuw op ßroenei vestigde, was een levendig verkeer ontstaan
tusschen het aan dit rijk behoorend distrikt Serawak en de Brit-
sche vestiging te Singapoera. Eenige lieden van Broenei, die op eene
reis naar Singapoera Serawak hadden aangedaan, hadden vandaar
een grooten klomp erts van hun onbekend metaal met zieh gevoerd,
die, toevallig aan een Engelschman vertoond, door dezen voor
antimonium-erts van bijzonder goede hoedanigheid erkend werd.
') Zie boven, bl. 190. , .
a) Hij miste dus ook den daaraan verbonden Arabischen bijnaam (vgl.
D I bl. 213). Hij kan niet dezelfde zijn als de Pangeran Moeda Mohammed
Alam, wien, volgens bl. 191, Sultan Mohammed Khansoe 1-Alam
beloofd had de regering over te dragen; daar deze, volgens Mundy,_
ioneere zoon van dien Sultan bij zijne tweede vrouw was. Waarschijnlij
was deze dus bij den dood van Sultan Khansoe’l-Alam reeds overleden
8) Mundy, I , p. 183—188, I I , p. 2 0 , 21, St. John, I I , p. 294,
295. Vgl. Inleiding, bl. ix x n i.