
TWEEDE HOOFDSTUK.
Dood van den Saltan van Mampawa. — De resident slait ten aanzien van
Mampawa een contract met den Saltan van Pontianak — Bijzonderheden aan-
gaande den nieuwen TOrst van Mampawa, Panembaban Nata Krama. — Tnstruc-
tie voor den inlandschen gezagbebber. — Dood van den vorst Tan Tajan. —
Contract met zijn opTolger gesloten. — Dood van Saltan Tsafioe’d-din Tan
Sambas. — De Pangeran Bandhara Tolgt hem op onder den naam Tan Saltan
Otbman Kamaloe’d-din. — Nieuw contract met Sambas. — Orergang der regering
in Koeboe. — Verbod aau Javanen om zieh naar Borneo te begeren. —
Verbetering Tan het établissement te Pontianak. — De heer Tan den Bosch
wordt GouTernear-Generaal. — Het stelsel Tan onlhouding. — Zending Tan den
majoor Henrici tot opneming der Wester-afdeeling. — Nieuwe bepaliogen omtrent
den zonthandel op Borneo’s Westkust. — Gelden toegestaan Toor Toorscbotten
aan de soikerplanters en voor den inkoop Tan stofgoad.
1828. Het jaar 1828 was merkwaardig door önderscheidene verande-
ringea in het personeel der inlandsche vorsten, die op Borneo’s
W e stkust, onder oppertoezigt van het Gouvernement, het bestuur
in handen hadden.
De oude Sultan Mohammed Zeinoe’l-abedin van Mampawa, een meer
getrouwe dan schrandere vriend van het Gouvernement, was reeds
den 6 den April 1826 gestorven *). Een bestemde troonsopvolger schijnt
ontbroken te hebben, — de vroeger door den heer Tobias aangewezene
*) Willer, Kronijk van Mampawa en Pontianak, in het Tijdschrift
voor Indische taal-, land- en volkenkunde, uitgegeven door het Bat. Ge-
nootsch., Jaarg. I I (1855), aflever. V I , op den bijgevoegden stamboom.
Ik betreur het zeer dat dit belangrijk stuk niet slechts te laat is geko-
men om gebrnikt te worden in mijn eerste deel, maar mij zelfs eerst
in handen gekomen is toen dit tweede reeds grootendeels was afgedrukt.
Vele bijzonderheden in de geschiedenis van Mampawa en Pontianak, in-
zonderheid wat de Chronologie en genealogie betreft, zijn door de na-
sporingen des schrijvers in loco veel beter en juister dan in dit werk
bepaald.
moet dus reeds overleden zijn geweest 1) , — daar het onbegrijpe- 1828.
lijk is hoe anders de resident regtstreeks met den Sultan van
Pontianak, als leenheer van Mampawa, over dat rijk kon onder-
handelen, niettegenstaande bij alle vroegere onderhandelingen, sedert
het herstel van ons gezag op Borneo, de Panembahan — later
Sultan — van Mampawa steeds als oppermagtig vorst was be-
schouwd geworden. Hoe het z ij, er verliepen, om mij onbekende
redenen, bij na twee jaren eer op regelrnatige wijze in de opvolging
werd voorzien. Alstoen kwam, den 3 1 8tm Maart 1828, tusschen den
heer Gronovius en Sultan Othman van Pontianak en Mampawa, in
zijne hoedanigheid van vorst van laatstgemeld r ijk , eene overeen*
komst tot stand, die echter niet eerder dan den l l dea Maart 1830
door de hooge regering bekrachtigd werd. De resident handelde
h ie rin , op gronden die voor mij in het duister schuilen, in strijd
met de vroeger gevolgde staatkunde om den invloed van Pontianak
te Mampawa zooveel mogelijk te verzwakken 2) , en misschien was
dit de reden der aarzeling van het opperbestuur om hare sanctie
aan de nieuwe schikkingen te geven.
Bij de bedoelde overeenkomst erkent de Sultan van Pontianak
het Nederlandsch Gouvernement als wettig opperheer van Mampawa
(art. 1 ) , dat hij echter als een leen terug ontv an g t, onder
voorwaarde van geene verbonden met andere Europesche of Azia- •
tische mogendheden te zullen sluiten (art 2 ) , en u it de familie
des overleden Sultans Zeinoe’l-abedin eenen erfprins voor Mampawa
te zullen kie z en, die dan na zijn dood door het Gouvernement
aldaar zou worden aangesteld (art. 3). Yerder verpligtte zieh
de Sultan tot het geven van het noodige te rre in , zoo het Gouvernement
aldaar eene bezetting mögt willen leggen (art. 4 ) , en
tot het eerbiedigen van d en , hetzij Europeschen of inlandschen,
gezaghebber, dien het Gouvernement aldaar zou vestigen (art. 5 ) ,
en die met de helling van alle inkomsten en met de justitie en
politie over alle inwoners des rijks zou belast zijn (art. 6). Tot
schadeloosstelling voor het gemis der inkomsten ontving de Sultan
f 40 0 0 ’sja a rs (art. 7 ) , die hij zieh echter verbond a f te staan
f) Vgl. boven, bl. 206. Op de stamtafel bij den heer Willer heet hij
Amaas Doerahman Pangeran Preboe, doch over de vraag of hij gestorven
was, dan om andere redenen buiten aanmerking bleef, verspreidt zij geen
licht.
5) Vgl. boven, bl. 104.